Bij het aansluiten van een asfaltbekleding op een andere bekleding kunnen gemakkelijk spleten op de plek van de overgang ontstaan. Deze kunnen worden veroorzaakt door een verschil in stijfheid van de twee bekledingen. Hierdoor reageren de bekledingen anders bij zettingen of klink van de onderliggende constructie. Ook kunnen bekledingsmaterialen ten gevolge van temperatuurverschillen krimpen en uitzetten waardoor kieren op de plek van de overgang ontstaan. Door kieren of spleten kan de ondergrond uitspoelen. De overgangsconstructie dient zodanig te zijn ontworpen dat het optreden van kieren of spleten ten gevolge van de genoemde mechanismen zoveel mogelijk wordt beperkt. Daarnaast dient het ontwerp praktisch goed uitvoerbaar te zijn.
Aanbevolen wordt bij een overgang op een andere bekleding een verzwaring van de asfaltbekleding toe te passen, zodat het verschil in dikte van de twee bekledingen glooiend met elkaar wordt verbonden. Bij het toepassen van een verzwaring moet extra aandacht worden besteed aan de verdichting van het asfalt.
De meest voorkomende bekledingen waarop asfaltbekledingen worden aangesloten, zijn een andere soort asfaltbekleding, een gezette steenbekleding en een grasbekleding. In deze paragraaf worden van elk van de genoemde overgangen één of meer goede voorbeelden gegeven.
Een aansluiting van twee verschillende soorten asfaltbekleding wordt voorverwarmd of voorbewerkt met asfaltkleefmiddel om een goede hechting tussen de twee bekledingen te krijgen.
In Figuur 4-30 is een voorbeeld gegeven van een overgang van een open steenasfaltbekleding op waterbouwasfaltbeton. De onderlaag van zandasfalt wordt tot onder het asfaltbeton doorgetrokken, zodat een doorgaande verticale naad wordt vermeden. De
asfaltbetonbekleding is op de plek van de overgang verzwaard om het verschil in dikte glooiend op te vangen.
Figuur 4-30: Voorbeeld van een overgang tussen twee asfaltbekledingen
In Figuur 4-31 is een detail van de overgangsconstructie gegeven van de bekleding van de Damaanzet Schouwen.
Figuur 4-31: Detail van de overgangsconstructie van “vol en zat” gepenetreerde breuksteen op asfaltbeton (Damaanzet Schouwen)
Bij een overgang van asfaltbeton op een zuilenbekleding is het aan te bevelen de bovenste rijen te penetreren met mastiek. In de bovenste zone van een gezette steenbekleding komen vaak losse elementen voor. De elementen worden daarom vastgelegd met mastiekpenetratie. Hierdoor kan er bovendien geen zand of filtermateriaal ter plaatse van de bekleding uitspoelen. Het geotextiel wordt tot onder de asfaltbekleding doorgetrokken, zodat het zand niet bij de overgang in het filter kan migreren. De asfaltbekleding wordt ter plaatse van de overgang bij voorkeur verzwaard uitgevoerd. Direct na het plaatsen van de gezette steenbekleding kan een asfaltscheg worden aangelegd om de bovenste rij elementen vast te leggen.
Penetrere met mastie
Penetrere met mastie
n k
Figuur 4-32: Overgang van een asfaltbekleding naar een zuilenbekleding
Bij een blokkenbekleding kunnen de bovenste rijen niet worden gepenetreerd met gietasfalt, omdat de naden hiervoor niet breed genoeg zijn. Hierdoor kunnen veel losse blokken voor komen. Om dit te voorkomen kunnen bovenin tapse blokken worden toegepast. Hiervan zijn de naden wel goed te penetreren. Ook kan het filter tot onder de asfaltbekleding worden doorgetrokken, zodat een doorgaande verticale naad wordt voorkomen.
In Figuur 4-33 is een voorbeeld gegeven van een overgang van een asfaltbekleding op een gezette steenbekleding (Ommelanderzeedijk).
Figuur 4-33: Overgang van asfaltbekleding op gezette steenbekleding van de Ommelanderzeedijk
Als een gezette steenbekleding op een zetting- of klinkgevoelige onderlaag van klei of mijnsteen is aangelegd, moet deze onder de asfaltbekleding geleidelijk dunner worden om ongelijkmatige zettingen te beperken. Zie hiervoor Figuur 4-34 en Figuur 4-35. In
Figuur 4-34 is de mijnsteenlaag tot onder het asfaltbeton doorgetrokken om te voorkomen dat het onderliggende zand via de uitvullaag kan uitspoelen. In Figuur 4-35 is een detail weergegeven van de aansluiting van asfalt op een blokkenbekleding bij de Emmapolder zeedijk.
Figuur 4-34: Voorbeeld van een overgang van een asfaltbetonbekleding naar een blokkenbekleding
Figuur 4-35: Overgang van de asfaltbekleding op de blokkenbekleding van de Emmapolder zeedijk
Een aansluiting van een asfaltbekleding op klei kan worden uitgevoerd zoals aangegeven in Figuur 4-36 en Figuur 4-37. In Figuur 4-36 is een voorbeeld weergegeven (zeedijk op Texel). In Figuur 4-37 is een detail gegeven van de uitvoering van een aansluiting van een asfaltbekleding op een grasbekleding bij de Emmapolder zeedijk. Hierbij moet de aansluitende kleibekleding een gebruikelijke dikte hebben van minimaal 80 centimeter.
Op de plek van de overgang kunnen doorgroeiblokken of een driedimensionale structuurmat zoals Enkamat worden toegepast om de grotere hydraulische belastingen te weerstaan. De onderste laag asfaltbeton blokkeert de verticale naad zodat het onderliggende zand niet kan uitspoelen. De onderste laag asfaltbeton kan eventueel worden vervangen door een geotextiel. Om een goede vegetatie-ontwikkeling te krijgen moet de kleidikte onder de doorgroeiblokken minimaal 30 tot 40 centimeter zijn.
Figuur 4-36: Overgang van een asfaltbekleding op een grasbekleding
Figuur 4-37: Overgang van de asfaltbekleding op de grasbekleding van de Emmapolder zeedijk
Figuur 4-38: Voorbeeld van een flexibele aansluiting op starre constructie