De asfaltbekleding moet voorkomen dat materiaal uit het dijklichaam kan uitspoelen. Tijdens de gebruiksfase van een asfaltbekleding kunnen door verschillende oorzaken schades optreden die kunnen leiden tot materiaaltransport vanuit de ondergrond. De oorzaak van de schade is dus een andere dan de (maatgevende) hydraulische belasting, al zal over het algemeen wel een (maatgevende) storm uiteindelijk tot het ongewenste materiaaltransport leiden. De oorzaken kunnen zijn:
-
Door veroudering verhardt de bitumen en wordt het scheurgevoeliger. Thermische spanningen door temperatuurverschillen kunnen leiden tot scheuren en openstaande naden in de bekleding. Een grotere laagdikte verkleint de kans op scheuren ten gevolge van thermische spanningen.
-
De inwerking van vocht veroorzaakt degradatie van het asfalt. Dit verschijnsel wordt stripping genoemd. Dit reduceert de sterkte van het asfalt, waardoor het oppervlak kan worden aangetast en er scheuren kunnen optreden.
-
Door bijzondere belastingen kunnen scheuren of gaten in de bekleding ontstaan. Voorbeelden hiervan zijn: scheepsaanvaringen, kruiend ijs en zwaar onderhouds- materieel.
-
Ten gevolge van constructiefouten, door zetting van het dijklichaam of door grondmechanische instabiliteit kan een overgangs- of aansluitingsconstructie open gaan staan waardoor materiaaltransport mogelijk wordt.
Voorwaarde voor het optreden van materiaaltransport is dat de schade zo groot is dat er ondergrondmateriaal door heen kan worden getransporteerd en dat er een mechanisme aanwezig is dat zorgt voor transport van het materiaal. Dit betekent dat een scheur of een openstaande naad enige breedte moet hebben.
Onder dagelijkse omstandigheden kan er soms ook al sprake zijn van enig materiaaltransport. Als er een hoge grondwaterstand in het dijklichaam aanwezig is, kan het uitstromende grondwater het ondergrondmateriaal transporteren. Ook bodembewoners (mieren, muizen en mollen) kunnen voor materiaaltransport onder dagelijkse omstandigheden zorgen.
De genoemde schades treden op tijdens de gebruiksfase. Dit betekent dat een beheerder doorgaans voldoende tijd heeft om optredende schade te herstellen. Falen van inspectie en falen van onderhoud zijn dus voorwaarden voor het optreden van dit faalmechanisme.