De dikte van de granulaire laag wordt vaak aangeduid met het symbool bf, waarbij het subscript f staat voor ‘filter’. De dikte speelt op twee manieren een rol in het ontwerp:
- De granulaire laag heeft meestal een uitvulfunctie en soms ook een filterfunctie. Voor de uitvulfunctie is uit uitvoeringstechnisch oogpunt een minimale laagdikte van ongeveer 5 à 10 centimeter nodig. Voor de filterfunctie hangt de dikte af van de eigenschappen van het basismateriaal. Bij de meeste steenzettingen is een filterlaagdikte van 10 centimeter voldoende.
- Een granulaire laag met een dikte van meer dan 10 centimeter heeft een negatieve invloed op de toplaaginstabiliteit en een positieve invloed op afschuiving. In het algemeen wordt de uitvullaag zo dun mogelijk gekozen. Als dit een probleem oplevert ten aanzien van afschuiving, wordt er meestal voor gekozen de toplaag, de granulaire aanvulling of de kleilaag dikker en/of zwaarder te maken.
Representatieve waarden en nauwkeurigheid
De dikte van de granulaire laag heeft grote invloed op het mechanisme toplaaginstabiliteit, maar kan in de uitvoering sterk variëren. Daarom is het verstandig om in de ontwerpberekeningen ten aanzien van toplaaginstabiliteit uit te gaan van een veiligheidsmarge. De spreiding in de werkelijk aangelegde dikte is afhankelijk van de werkomstandigheden: in de getijzone zijn de werkomstandigheden moeilijker, waardoor de spreiding groter kan zijn. In een contract wordt vaak een laagdikte van 10 centimeter voorgeschreven. In het ontwerp kan dan bijvoorbeeld worden gerekend met een laagdikte van 15 centimeter (bij makkelijke werkomstandigheden) of van 20 centimeter (bij moeilijke werkomstandigheden).
Bij de ontwerpberekeningen van afschuiving werkt het andersom: een dunnere laagdikte is ongunstig, dus in de ontwerpberekeningen voor dit mechanisme moet juist niet met een bovengrens worden gerekend. In de praktijk wordt meestal geen marge aangehouden, maar wordt gewerkt met de ontwerpwaarde.
Als wordt gekozen voor een ontwerpvariant met toplaagelementen van onregelmatige hoogte en een vlakke bovenkant (bijvoorbeeld hergebruik van granietblokken of basaltzuilen), is de dikte van de granulaire laag onregelmatig. In dit geval moet in de ontwerpberekeningen worden gewerkt met de gemiddelde laagdikte. Bijvoorbeeld: als de elementhoogte 10 centimeter varieert, varieert de dikte van de granulaire laag ook 10 centimeter. Als in het contract een minimale waarde van 10 centimeter wordt voorgeschreven, zal de werkelijke gemiddelde laagdikte 15 centimeter bedragen. Ook in dit geval zou nog rekening moeten worden gehouden met de marges van +5 à +10 centimeter.
Meetresultaten van de laagdikte ter plaatse van breeklocaties kunnen rechtstreeks worden gebruikt voor de toetsing, dus zonder veiligheidsfactoren. Wel moet zorgvuldig worden omgegaan met de ruimtelijke samenvoeging van meetpunten in relatie tot de vakindeling. De verticale vakindeling is speciaal van belang voor deze parameter, omdat de laagdikte vaak sterk varieert.
Als binnen één toetsvak meerdere meetpunten liggen, moet voor de toetsing op toplaaginstabiliteit worden gerekend met de grootste representatieve waarde die bij de verschillende meetpunten is gevonden, maar voor de toetsing op afschuiving juist met de kleinste.
Wijze van bepaling
Tijdens de uitvoering moet de aannemer voldoen aan de contracteisen voor de laagdikte. Het aantonen en controleren daarvan is een uitvoeringskwestie en is niet rechtstreeks van belang voor de ontwerper.
Meetgegevens uit het archief kunnen volstaan voor de toetsing, ook als ze enkele jaren oud zijn (bijvoorbeeld revisiegegevens of metingen uit een vorige toetsingsronde), omdat de laagdikte niet of nauwelijks verandert. Contractgegevens zijn niet goed bruikbaar voor de toetsing.
Soms is het mogelijk om met behulp van grondradar de dikte van de granulaire laag in beeld te brengen. Variaties in vocht (begroeiing op het talud) en de aanwezigheid van zout water leveren normaliter problemen op bij de interpretatie van radarbeelden. De nauwkeurigheid waarmee grondradar de laagdikte kan bepalen is in de orde van enkele centimeters. Aangezien de granulaire laag in feite een uitvullaag is, kan deze laag sterk variëren zonder dat dat zichtbaar is vanaf het oppervlak. Als grondradar wordt ingezet om het verloop van de dikte van de granulaire laag te bepalen dan zullen breeklocaties nodig zijn als referenties voor de interpretatie. In geval van meerdere granulaire lagen zal de overgang tussen verschillende lagen niet goed zichtbaar zijn, zodat alleen de totale laagdikte kan worden bepaald.
Als de beschikbare gegevens niet voldoen, moet de bekleding worden opengebroken; dit wordt in de praktijk meestal gecombineerd met de bepaling van de toplaagdikte. Specifiek voor de dikte van de granulaire laag is het belangrijk aparte meetpunten te hebben onderin en bovenin het talud: in de praktijk is daartussen vaak een aanzienlijk verschil. Op elke breeklocatie wordt één waarde van de laagdikte gemeten.