Een gemiddeld golfoverslagdebiet tot en met 0,1 l/s per m zal de bekleding niet zodanig kunnen verzwakken dat deze afschuift. Een talud van 1:4 en flauwer zal eveneens niet kunnen afschuiven, mits de dijk niet bestaat uit veen. In deze gevallen hoeft verder geen aandacht te worden besteed aan het mechanisme afschuiven van de bekleding.
Indien een kleidijk is opgebouwd uit ‘stevige klei’ (zie paragraaf 3.3.2) met een binnentalud van 1:3 (of flauwer), dan zal ook bij volledige verzadiging van de bekleding geen afschuiven optreden. Stevige klei heeft voldoende schuifsterkte om afschuiven van de bekleding gedurende de beperkte duur van golfoverslag te voorkomen.
De schuifsterkte stevige klei met bodemstructuur, in de doorgaans onverzadigde zone, is enkele tientallen kilopascal of meer [26]. Dit is ruim meer dan de aandrijvende belasting (spanning) bij een 1:3 talud, welke tot circa 10 kPa kan bedragen. Deze aandrijvende belasting (spanning) in de richting langs het taludoppervlak op een diepte d (m) onder het
taludoppervlak, is namelijk gelijk aan het volumieke gewicht van de natte grond n (kN/m3)
keer de sinus van de taludhelling keer de diepte d. Uitgaande van een diepte van 1,5 m onder het taludoppervlak, de laag met bodemstructuur, een taludhelling van 1:3 en een gewicht van 18 kN/m3 geeft 8,5 kPa.
Voor dijken die zijn opgebouwd uit zand, ‘schrale klei’ of ‘erosiegevoelige grond’ (zie paragraaf 3.3.2) moet bij een golfoverslagdebiet groter dan 0,1 l/s per m en/of een taludhelling steiler dan 1:4 worden gekeken of de stabiliteit van de bekleding voldoende is gewaarborgd. In de praktijk zal bij een taludhelling van 1:3 niet snel afschuiven optreden. Alleen bij ongunstige gevallen, waarbij of de schuifsterkte zeer gering is, of het freatisch vlak in de dijk heel hoog kan oplopen, kan er wel afschuiven optreden.