Op bekledingen van asfaltbeton worden in het algemeen oppervlakbehandelingen aangebracht. Een oppervlakbehandeling voorkomt aantasting van de bekleding, omdat het oppervlak wordt geconserveerd met een dunne laag bindmiddel. Een oppervlakbehandeling bestaat in beginsel uit een dichtingslaag en een slijtlaag.
Een dichtingslaag kan worden toegepast als het oppervlak van de bekleding niet voldoende dicht is. Als blijkt dat de bekleding direct na verdichten een open textuur (door de aard van het mengsel) of walsscheurtjes vertoont, dan wordt het oppervlak dicht gespoten met een bitumenemulsie; de dichtingslaag bestaat dus alleen uit bindmiddel.
Een slijtlaag wordt altijd toegepast (Figuur 8-28) en bestaat uit een laag gelijkmatig verdeeld bindmiddel, dat wordt afgestrooid met fijn grind of steenslag. Een slijtlaag heeft naast een conserverende werking vooral een esthetische functie. Het afstrooimateriaal kan de zwarte asfaltbetonbekleding een andere gewenste kleur geven, een aspect dat bij landschappelijke beschouwingen steeds zwaarder weegt.
Figuur 8-28: Slijtlaag
Een dichtingslaag wordt meestal direct na aanleg van de bekleding aangebracht. De slijtlaag kan later (bijvoorbeeld een seizoen later) worden aangebracht. De keuze hangt af van de verwachte mate van vervuiling en de mogelijkheden van het schoonmaken van de bekleding. Als eerst een dichtingslaag is aangebracht, dan verdient het de voorkeur deze niet te laten vervuilen maar zo snel mogelijk te voorzien van een slijtlaag.
Voor het aanbrengen van een dichtingslaag wordt het oppervlak schoongemaakt met een rolbezem en bij grote verontreinigingen met een hogedrukspuit. Om een gelijkmatige verdeling te krijgen, wordt het bindmiddel bij voorkeur aangebracht met een sproeiauto (mechanisch). In Figuur 8-29 is dit weergegeven. Bij taluds steiler dan 1:3 kan een sproeiauto niet worden ingezet, dan wordt een bitumineuze sealing toegepast waarbij het bindmiddel bestaat uit een warme- of een emulsiebitumen.
Figuur 8-29: Machinaal sproeien van bindmiddel voor het aanbrengen van een oppervlakbehandeling (foto ESHA)
Als bindmiddel van zowel dichtings- als slijtlaag wordt om milieuhygiënische redenen de voorkeur gegeven aan een bitumenemulsie; hieruit kan alleen water verdampen. Warm gesproeide bitumen met uitfluxende oplosmiddelen of vloeibitumen worden ook toegepast. Het voordeel van hoog viskeuze vloeibitumen is dat het beter verwerkbaar is op steile taluds. Polymeergemodificeerd bitumen wordt niet gebruikt, omdat het geen hogere weerstand tegen zout water heeft dan conventioneel bitumen; bovendien zijn de kosten veel hoger.
De oppervlakbehandeling wordt bij voorkeur in horizontale banen van boven naar beneden aangebracht om te voorkomen dat naar beneden lopende bitumenemulsie over een al aangebrachte baan loopt.
Bij de verwerking van deze bindmiddelen zijn de weersomstandigheden van belang. Bij toepassing van emulsie moet het droog weer zijn met een geringe luchtvochtigheid. De bekleding mag licht vochtig zijn, maar plassen water zijn niet toegestaan. Bij te grote windsnelheden (boven windkracht 6) wordt het gelijkmatig sproeien problematisch, zeker bij handmatig aanbrengen. Indien de temperatuur onder het vriespunt komt, kan emulsie niet meer worden gebruikt omdat het materiaal bevriest. In dat geval is vloeibitumen een alternatief.
Het bindmiddel van de slijtlaag wordt met een splitstrooier afgestrooid met steenslag 2/6 of 4/8. Deze afstrooimaterialen moeten stofarm zijn en vrij van verontreinigingen zoals klei en leem om de hechting met het bindmiddel niet te verstoren; bij emulsie mag het afstrooimateriaal vochtig zijn, bij vloeibitumen is droog materiaal vereist. Wordt de bekleding ook als fietspad gebruikt dan verdient fijn (2/6) parelgrind als afstrooimiddel de voorkeur (minder letsel bij valpartijen en minder kans op lekke banden). De steenslag wordt indien mogelijk ingewalst met een bandenwals. De overmaat aan steenslag wordt opgeveegd en hergebruikt.
Figuur 8-30: Afstrooien met split voor het aanbrengen van een oppervlakbehandeling (foto ESHA)
Tabel 8-3: Toe te passen hoeveelheden bij aanbrengen van een slijtlaag
Hoeveelheden
De hoeveelheden te gebruiken materiaal hangen mede af van de conditie van het oppervlak van de bekleding en worden in overleg tussen opdrachtgever en aannemer bij aanvang van het aanbrengen van de oppervlakbehandeling vastgesteld. Voor het aanbrengen van een dichtingslaag wordt meestal niet meer dan 1,0 kg/m2 gebruikt. Voor het aanbrengen van een slijtlaag kan worden uitgegaan van de hoeveelheden zoals aangegeven in Tabel 8-3
Bron
Handreiking Dijkbekledingen Deel 3: Asfaltbekledingen (HDD3)
Hoofdstuk
Uitvoering
Auteur
Cirkel J., C. van Dam, E. van den Akker, J.W. Nell