De aanleghoogte a van een dijk wordt bepaald als de som van de ontwerpwaterstand en de minimaal benodigde waakhoogte w (par. 8.1), vermeerderd met een overhoogte z voor te verwachten zakkingen van de kruin.
Dit is geillustreerd in figuur 11.1.
figuur 11.l
De ontwerpwaterstand is de maatgevende hoogwaterstand MHW (par. 7.1.1). Aanbevolen wordt de minimaal benodigde waakhoogte afte stemmen op de toelaat bare hoeveelheid golfoverslag (par. 7.2.1). Hoe groot die mag zijn hangt afvan de con structie van de dijk (par. 12.1.5). De in par. 7.2.4 gegeven ontwerpwaarden voor wind snelheden gelden hierbij als uitgangspunt.
Met het oog op mogelijke afwijkingen van de ontwerpwaterstand, door onzekerheden
in de MHW-berekening en opwaaiing, dient voor de minimaal benodigde waakhoogte
117
minstens 0,50 m in rekening te warden gebracht. Voor de overhoogte van de kruin kan de in de komende 50 jaar nag te verwachten klink en zetting van dijklichaam en ondergrond genomen warden (par. 11.2).