Bebouwing
Langs de rivierdijken komt vrij veel bebouwing voor. Naast enige steenfabrieken en scheepswerven betreft dit voor het merendeel boerderijen en woonhuizen van wisse lende ouderdom. Met name de soms eeuwen oude huizen steken dikwijls met onder huizen of kelders tot ver in de waterkering.
Roewe! landschappelijk soms erg fraai, moet bebouwing op en in de dijk als ongewenst
worden beschouwd vanwege de nadelige invloeden ervan voor de waterkering, zowel in technisch-construaief opzicht als uit een oogpunt van goed beheer en onderhoud (lit. 8).
Vanuit andere belangen, zoals landschapsbehoud, monumentenzorg ofbedrijfsecono mische belangen, stuit het verwijderen van bebouwing dikwijls echter op bezwaren. Handhaving van de bebouwing kan in die gevallen overwogen worden; als het waterke rend vermogen van de dijk- ook op de lange duur- niet ontoelaatbaar wordt aangetast. In deze gevallen zal we! altijd een meer intensieve controle nodig zijn.
Wil men bebouwing handhaven, dan kan soms een acceptabele situatie worden bereikt door het treffen van speciale maatregelen, zoals het verplaatsen of opvijzelen van hui zen, en het toepassen van drainageconstructies en keerwanden.
Voorkomen moet worden dat onderdelen van de bebouwing tevens een essentieel on derdeel van de waterkering vormen.
Als stelregel kan worden aangehouden dat in een willekeurig dwarsprofiel met bebou
wing een 'theoretisch dijkprofiel' aanwezig moet zijn, dat geheel vrij is van bebouwing. Daarnaast mogen eventuele instabiliteiten in het werkelijke grondlichaam het theoreti sche dijkprofiel niet aantasten. Voorzover het gewicht van de bebouwing gunstig uit werkt op de stabiliteit, mag hiermee toch geen rekening worden gehouden bij de stabili teitscontrole.
Voor grondkerende delen van bebouwing buiten het theoretische dijkprofiel kan als voorwaarde voor handhaving gesteld worden, dat bij een mogel_ijk bezwijken ervan het
173
theoretische profiel van de waterkering niet mag warden aangetast. Oak uitspoeling en aantasting van dijk en ondergrond door de grondwaterstroming mag dan niet optreden. Kelders onder binnendijkse bebouwing in de in par. 11.5 genoemde bufferzone dienen bij voorkeur aangevuld en afgedicht te warden, voor zover zij in het theoretisch beno digde profiel voor dijk en berm steken. Aan de constructie en sterkte van toch te hand haven kelders dienen strenge eisen te warden gesteld.
De vloeren van deze kelders moeten beoordeeld warden op mogelijk opdrukken onder invloed van hoge grondwaterdrukken.
Aanbevolen wordt hierbij alleen het gewicht van de vloer zelf, eventueel vermeerderd met het gewicht van de onder de vloer nag aanwezige kleilaag, te vergelijken met de op waartse waterdruk.
Het gewicht van keldermuren en eventueel de bovenliggende constructie kan alleen
dan in de berekening warden betrokken, als de keldervloer zo is geconstrueerd dat de belasting door de waterdruk overgebracht kan warden op de muren. Een sterktebere kening van de vloer is dan nodig.
Het rekenen met grondwrijving langs de wanden, bij de beoordeling van opdrukgevaar, moet warden afgeraden. Ten eerste is onder de gegeven omstandigheden moeilijk aan te geven hoe groat deze wrijving zal zijn; bovendien is voor het ontwikkelen van wrij ving enige verplaatsing nodig, en dat moet nu juist voorkomen warden. Kelderwanden dienen minstens een neutrale gronddruk te kunnen keren. Bij kelders die tot in de watervoerende zandondergrond steken moeten eisen gesteld warden aan de waterdichtheid, maar vooral aan de zanddichtheid.
Vanzelfsprekend zal de staat van onderhoud van te handhaven bebouwing een belang rijke rol moeten spelen bij de beoordeling, evenals de verwachting ten aanzien van toe komstig onderhoud.
In het vorenstaande zijn een aantal aanwijzingen gegeven die richtinggevend kunnen zijn bij de beoordeling van toelaatbaarheid van bebouwing op en in dijken. Hiervan moeten geen strakke regels gemaakt warden. Het verdient aanbeveling geval voor geval, afhankelijk van de omstandigheden, op mogelijkheden tot handhaving te onder zoeken.
Kabe/s en /eidingen
Bij het ontwerpen van rivierdijkverbeteringen wordt men vaak geconfronteerd met kabels en leidingen in het bestaande dijklichaam, zowel in langsrichting als kruisend. Met name voor hoogspanningskabels en Ieidingen voor huisaansluitingen op water, gas, elektriciteit en telefoon lijkt de kruin van een dijk een aantrekkelijke plaats. Kabels en leidingen kunnen echter een gevaar vormen voor het waterkerend vermogen
174
van een dijk. Voor de bezwaren van kabels en leidingen in een waterkering wordt ver wezen naar lit. 6, 7 en 8.
In verband met deze bezwaren verdient het aanbeveling de aanwezigheid van kabels en leidingen in een dijklichaam zoveel mogelijk te beperken. Een voorgenomen dijkver betering is een goede aanleiding om eens kritisch te kijken naar de noodzaak en de kwaliteit van in de dijk aanwezige kabels en leidingen.
Hierbij gelden de volgende aanbevelingen.
-
Niet meer in gebruik zijnde kabels en leidingen, zowel kruisend als parallel liggend in een dijk, dienen zo veel mogelijk te warden verwijderd.
Als dat op grote bezwaren stuit, bijvoorbeeld door een ontoelaatbaar diepe ontgra
ving met het oog op grondroering, dienen vooral voor leidingen maatregelen getrof fen te warden, zodat bij handhaving geen reeel gevaar aanwezig is voor de water kering. Men kan bijvoorbeeld denken aan het vullen van leidingen met een cement bentonietmengsel. Wei moet hierbij bedacht warden dat een leiding een relatiefstar element is, dat bij zetting en klink aanleiding kan geven tot vorming van holle ruim ten in een dijklichaam.
-
Een leiding die nog wel in gebruik is, dient getoetst te warden aan de door de Techni sche Adviescommissie voor de Waterkeringen opgestelde uitgangspunten, zoals aan gegeven in lit. 6 en 7.
Deze toetsing moet plaatshebben voor de omstandigheden waarin de leiding uitein delijk na het gereedkomen van de dijkverbetering zal komen te verkeren, uitgaande van de oorspronkelijke situatie van de leiding bij aanleg.
Als de leiding niet voldoet, dient hij aangepast dan wel vervangen te warden, op basis van de eerder genoemde uitgangspunten. .
Voor kabels geldt in principe hetzelfde. Toetsing en eventuele aanpassing van kabels in waterkeringen dient plaats te hebben aan de hand van het gestelde in lit. 8.
-
In veel gevallen zal een totale verwijdering van kabels en leidingen uit het dijkprofiel
in redelij kheid niet verlangd kunnen warden.
Als er een binnenberm aanwezig is, dan verdient die berm de voorkeur boven de kruin als plaats voor leidingen en kabels, in verband met de grondroering die bij aan leg en reparatie van kabels en leidingen niet te vermijden is. In ieder geval dient de kruin aan de rivierzijde gevrijwaard te blijven van grondroering. De constructie van de binnenberm kan zonodig warden afgestemd op de eventuele aanwezigheid van ka bels en leidingen. Tijdens aanleg, onderhoud en reparatie van kabels en leidingen mag de stabiliteit van de dijk niet in gevaar warden gebracht. Bij ontgravingen moet hiermee rekening warden gehouden.
Het verdient aanbeveling geen leidingen te leggen in de zone direct achter de dijk, als het binnendijkse kleidek daar bij hoogwater kan warden opgedrukt, of mogelijk sterk verweekt raakt. In zo'n situatie kunnen moeilijk te kwantificeren vervormingen aan de leiding warden opgedrongen, die wellicht aanleiding kunnen geven tot leidingbreuk.
175
(Foto: Hcidemij Adviesbureau bv)
Oude rivierstrang langs de Waalband ijk bij Dodewaard