Zoeken in deze site

Vormgeving dwarsprofiel vanuit de andere functies - Dimensionering

Vanuit de overige functies gelden eisen en wensen met betrekking tot het behoud van bepaalde objecten op of nabij de dijk en tot de architectuur van de dijk: de kruinbreedte, de vormgeving van de taluds, de bekleding en de bermen. Voorzover zij bepalend zijn voor de hoofdlijnen van het ontwerp zijn zij reeds meegenomen bij het schetsontwerp in stap (a), § 5.2. In deze paragraaf wordt ingegaan op een verdere uitwerking. Een en ander zal, na het doorlopen van de vijf stappen uit § 4.5, in veel gevallen leiden tot lokale aanpassing van de vorm van het grondprofiel, van de situering daarvan en/of tot een bijzonder dwarsprofiel, zoals behandeld in § 5.7. Dit kan zelfs leiden tot een plaatselijk ander tracéverloop van de waterkering.

Het keuzeproces staat in figuur 5.1.1. Bij de verwerking van de functie eisen wordt dezelfde aanpak gevolgd als in § 5.2: vanuit de eerste schets komt men via optimaliseren en controle op de faalmechanismen tot het bijzondere dwarsprofiel. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de hierna behandelde aandachts- punten vanuit:

  • landschap, natuur en cultuurhistorie,
  • landbouw,
  • recreatie,
  • industrie en wonen,
  • waterhuishouding, en
  • verkeer en vervoer.

In sommige gevallen wordt gebruik gemaakt van de paragrafen 5.6 (Objecten) en 5.7 (Bijzondere constructies). Een aantal relevante aspecten en beoordelingscriteria voor deze functies zijn al inleidend beschreven in de paragrafen 2.3 en 2.4. Het hiernavolgende dient ter aanvulling en concretisering.

Landschap, natuur en cultuurhistorie

De dijk vormt een harde scheiding tussen enerzijds het agrarische, ge- cultiveerde polderlandschap en anderzijds de uitgestrektheid, natuurlijkheid en dynamiek van het meer, de zee, de zeearm of het wad. Voor een behandeling van de vormgeving van een dijk vanuit landschap, natuur en cultuurhistorie wordt verwezen naar de grondslagen. Aanvullende informatie is te vinden in de nota Natuurvriendelijke waterkeringen langs de Westerschelde en de Oosterschelde [18].

Enkele aandachtspunten zijn:

  • Probeer verlies van natuurgebied door de aanleg of verbetering van een waterkering te compenseren met de gelijktijdige aanleg van nieuwe stukjes natuurgebied. Bij een waterkering in of langs de Ecologische Hoofdstructuur is het compensatiebeginsel van kracht (bijlage III).
  • Pas daar waar het mogelijk is een grasmat toe als bekleding(Basisrapport, hoofdstuk B6). Eventuele overige beplanting op kruin en binnentalud vereist het aanbrengen van een overhoogte (§ 5.6.4).
  • Op het buitentalud van zeedijken ontstaan op de harde bekleding en de teenconstructies begroeiingszones als functie van het type bekleding, de taludhelling, het type substraat, de stroomsterkte, de getijamplitude en de hoogteligging in de getijzone. De dijktuin op Neeltje Jans laat voorbeelden zien. Ruwe oppervlakken bieden meer gelegenheid tot aanhechting dan gladde. Gladde bekledingen zijn, vooral bij de waterlijn, moeilijk beloopbaar, ook voor dieren. Los gestapelde steenhellingen bevatten allerlei holtes waar dieren in weg kunnen kruipen. De toepassing van dijkbeschermingsmaterialen, die stoffen bevatten die toxisch kunnen werken als ze door erop groeiende organismen worden opgenomen, moet worden vermeden (zoals bijvoorbeeld de vroeger veel toegepaste lood- en koperslakblokken en ook bij ertsslakken en een aantal asfaltproducten; zie Handboek voor Natuurvriendelijke Oevers  [19]). Door hiermee rekening te houden bij het ontwerp van een waterkering kan het natuur- en landschapsaspect worden bevorderd. De levensgemeenschappen op harde substraten zijn echter niet alleen vanuit natuurwetenschappelijk en esthetisch oogpunt de moeite van het bestuderen waard. Verschillende soorten zijn te beschouwen als indicatoren voor de waterkwaliteit, en als zodanig belangrijk in het integrale waterbeheer. Bij vervanging van bekleding kan schade ontstaan aan natuurwaarden. Een gedeeltelijke compensatie is dan mogelijk door het aanbrengen van een kreukelberm met behulp van steenafval met blokken en/of brokken met een diameter groter dan ongeveer 0,2 m. Het is mogelijk door een speciale vormgeving van de kreukelberm (verhoogde rand) water achter te houden. Wat betreft de begroeiingsmogelijkheden en ontwikkelingsmogelijk- heden voor levensgemeenschappen van materialen kan ruwweg worden gezegd:
    • betonblokken scoren goed;
    • basalt scoort redelijk tot goed, afhankelijk van de expositie; basalt ingegoten met asfalt scoort slecht;
    • basalton in speciale uitvoering scoort goed;
    • open steenasfalt scoort in een aantal gevallen goed;
    • 100% bedekking met asfaltbeton biedt nauwelijks ontwikkelings- mogelijkheden voor soortenrijke levensgemeenschappen.
  • De verschillende bekledingen van oude dijkvakken vormen een afspiegeling van de inzichten en waterbouwkundige (on-)mogelijkheden ten aanzien van de dijkbouw en het onderhoud in een bepaalde periode. Bepaalde materialen worden niet meer toegepast. In die zin hebben oude bekledingen een ‘waterstaatkundig-historische’ waarde. Het in stand houden van dergelijke dijkvakken of het hergebruik van streekeigen materialen of kleuren (bijvoorbeeld Vilvoordse en Lessinese steen op plaatsen met geringe golfaanval) heeft dan drie voordelen:
    • (H)erkennen van cultuurhistorische elementen.
    • Dijkvakken met een zekere historische waarde worden geconserveerd.
    • Bepaalde substraattypen blijven bestaan, waardoor de bestaans- mogelijkheid van bepaalde levensgemeenschappen aanwezig blijft.
  • Ook de dijk als geheel is een afspiegeling van het verleden. Op verschillende plaatsen maken elementen als opdijken, haventjes, restanten van dijkvallen en nollen iets van het verleden zichtbaar. Dit houdt in dat er naar gestreefd moet worden bestaande elementen zoveel mogelijk in stand te houden.
  • Het is mogelijk en soms gewenst op bepaalde lokaties een dijk te verpakken als duin. Hierbij wordt de dijk ‘normaal’ uitgevoerd en moet, in verband met het dynamische karakter van duinen, de verpakking in zand grotendeels aan de natuur worden overgelaten. Wel kan de na- tuur een handje worden geholpen door ondergestoven delen min of meer vast te leggen door helmbeplanting.
  • De diversiteit in het dijkontwerp kan worden versterkt door ‘spelen met’ taludhellingen en kruinhoogte. Let daarbij wel op de samenhang in het totaalbeeld van de dijk en met zijn omgeving. Ook bij het ontwerpen van het lengtetracé van de dijk moet terdege worden gelet op de esthetische regels zoals die in de wegenbouw worden toegepast, boogstralen, overgangen naar rechtstanden, geen korte rechtstanden tussen gelijkgerichte bogen, en het volgen van rooilijnen van nabij gelegen bebouwing. Ook met een overdachte keuze van de tonrondte en met een zorgvuldige keuze van het dijkmeubilair als afrasteringen (materiaal, aantal en afstand schroten), taludtrappen, en kleuren van de toegepaste materialen kan veel worden verzacht of zelfs worden toegevoegd.

Landbouw

Landbouw is als factor in het dijkontwerp bijna uitsluitend aanwezig in de vorm van ‘verlies aan landbouwgrond’; soms speelt boerderijverplaatsing. De bereikbaarheid van landbouwpercelen valt onder de functie verkeer, de grondwaterproblematiek onder de functie waterhuishouding. De beweiding van grasbeklede taluds kan onder landbouw worden gerekend wanneer het gaat om de beslissing om al dan niet over te gaan op een beheerswijze van de grasmat, die voor de landbouweconomie geen waarde heeft. Aspecten met betrekking tot het agrarisch beheer van de grasmat als een waterbouwkundige taludverdediging zijn behandeld in het Basisrapport, hoofdstuk B6.

Recreatie

Wensen vanuit de functie recreatie kunnen leiden tot het willen aan- brengen van recreatieve voorzieningen (parkeerplaatsen, kunstvoorwerpen, uitzichtpunten, picknickplaatsen, bijzondere beplanting, gebruik van inspectiepaden als fietspad, ...). Dit introduceert een extra element in de vormgeving boven die van § 5.2. Zie voor ‘meubilair en afrasteringen’ § 5.6.2. Dijkvakken met een recreatieve functie stellen speciale eisen aan de bekleding. Er moet rekening worden gehouden met oneigenlijk gebruik van het dijkprofiel, zoals het stoken van kampvuren en pogingen om bekledingen te slopen, inclusief het weggraven van onderlagen. Bij een opgespoten of natuurlijk zandstrand voor een dijk met grasbekleding bestaat gevaar voor verstikking van de grasmat door onderstuiving met zand. Op die plaatsen dus geen gras toepassen. Een en ander leidt tot extra aansluitingen en overgangen, en daarmee tot potentieel zwakke punten in het dijkontwerp. Dit vereist bijzondere aandacht, ook bij het dagelijks beheer.

Industrie en wonen

Aanwezigheid van bebouwing buitendijks leidt tot wensen met betrekking tot de kruising van kabels en leidingen met de waterkering; dit aspect wordt behandeld in § 5.6.3. Windmolenparken worden soms in de nabijheid van, of zelfs op een waterkering geprojecteerd; in § 5.6.5 worden de technische consequenties hiervan behandeld. Aanwezige bebouwing, die gehandhaafd blijft, stelt eisen aan het ont- werp en de wijze van uitvoering van de werken. Er zijn maatregelen nodig ten aanzien van de bereikbaarheid van de bebouwing en van de nutsvoorzieningen. In het Technisch Rapport Waterkerende Grondconstructies [12] is aangegeven hoe in dit geval de kans op schade door zettingen is te bepalen, en hoe door constructieve maatregelen de schade kan worden beperkt. Er staan enkele regels voor nieuwbouw in § 5.6.3.

Waterhuishouding

Water door overslag en/of kwel moet kunnen worden afgevoerd. Let bij de dimensionering van de afvoersloten op het opbarstgevaar (zie Basisrapport, hoofdstuk B5). Bij zeedijken is zoute kwel, afhankelijk van het streefbeeld met betrekking tot het landgebruik achter de dijk, schadelijk of juist positief voor gewassen en/of natuur. In het eerste geval kan het plaatsen van kwelschermen en/of het doorspoelen van de watergangen worden overwogen. In het tweede geval (bijvoorbeeld ten behoeve van het kweken van  zoutminnende groenten of het instandhouden van een zoutminnend natuurgebied) zijn maatregelen mogelijk via drainagestelsels, die aangestuurd worden door de getijdewerking, om de zoute kwel te activeren.

Verkeer en vervoer

Daar, waar de dijkkruin of de binnenberm een verkeersfunctie heeft, zijn opritten nodig. De dimensionering hiervan is een wegbouwkundige zaak, waarvoor inbreng van specialisten uit dat werkveld nodig is. Bij dijkkruisingen zijn opritten over de kruin door hun grote hoogte vaak een groot bezwaar. Waar gebouwen dicht langs de dijk staan ont- breekt er soms ook de ruimte voor. In die uiterste gevallen kan worden overwogen in de dijk een coupure te maken. De invloed van een weg op het waterkerend vermogen van een dijk betreft enerzijds de belasting door verkeer, anderzijds mogelijke erosie bij de aansluiting van het wegdek op de bermen en kwel door de fundatie van de weg. Deze aspecten zijn behandeld in de Handreiking Constructief Ontwerpen [6]. Aspecten met betrekking tot onderhoudswegen en -opritten zijn behandeld in § 5.8.

Bron

Leidraad Zee- en Meerdijken (LZM)

Hoofdstuk
Dimensionering
Auteur
Asperen L. van, P van den Berg, J. Dekker, P.J. Eversdijk, D.T. van Gulik, E. van Hijum, K.R. Klaassens, T. Kramer, J.W. Langenberg, J.W. van der Meer, A. Provoost, H.J. Verhagen
Organisatie auteur
Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde, Hoogheemraadschap van Rijnland, Geo Delft, Infram, Provincie Groningen, Zeeuwsche Milieufederatie, Wetterskip Fryslân, Waterschap Zeeuws Vlaanderen, I.H.E.
Opdrachtgever
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
Verschijningsdatum
December 1999
PDF

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.