In principe wordt bij een sondering de weerstand gemeten die een conusvormig lichaam met een oppervlak van 10 cm2 , een doorsnede van 35,7 mm en een tophoek van 60° ondervindt bij het wegdrukken in de grand. De methode is nationaal - NEN 3680 - en internationaal gestandaardiseerd.
De wegdruksnelheid waarbij de weerstand wordt gemeten, is gesteld op 20 mm/s. De gemeten weerstand wordt aangeduid als de conusweerstand qc [MN/m2].
Bij een sondering wordt deze weerstand Of continu Of discontinu om de 0,20 m als func tie van de diepte gemeten. Zo krijgt men ter plaatse van het meetpunt een beeld van het verloop van de vastheid van de grond met de diepte. Vaak wordt tegelijk met de conusweerstand ook de wrijving ofkleefbepaald die de grand op een boven de conus
geplaatste mantel uitoefent. Die wordt aangeduid als plaatselijke wrijving q1[MN/m2].
Sonderingen overeenkomstig NEN 3680 kunnen worden uitgevoerd met sondeerco
nussen van verschillende vorm. Omdat de vorm van de sondeerconus invloed heeft op de weerstand in de grond, dient overeenkomstig NEN 3680 bij elk onderzoek duidelijk te worden aangegeven welk type is gebruikt. In figuur 9.6 zijn twee veel gebruikte son deerconussen geschetst.
Uit het verloop van de vastheid van de grond met de diepte, zoals die blij kt uit de conus weerstand en de plaatselijke wrijving wordt een goed beeld verkregen van de laagop bouw en de samenstelling van de grondslag. Figuur 9.7 is een voorbeeld van een sonde ring met een cilindrische elektrische kleefmantelconus.
75
I I I
kleefmantel
Cilindrische elektrische kleefmantelconus
Mechanische kleefmantelconus
figuur 9.6
figuur 9.7