Zoeken in deze site

Nadere uitwerking filosofie beoordelingsprofiel - Beoordelingsprofiel

Het beoordelingsprofiel wordt zoals opgemerkt gebruikt bij de beoordeling van bestaande bebouwing en bomen in de waterkering, er is sprake van een gedoogsituatie.

Deze beoordeling is onder meer noodzakelijk als in het kader van dijkversterking bij een beleidsanalytische studie variantoplossingen gewogen dienen te worden.

In het kader van deze filosofie zijn niet-waterkerende objec­ten als bebouwing en bomen slechts dan acceptabel als duidelijk is dat ondanks hun aanwezigheid (ook in geval van calami­teiten met deze elementen, denk aan instorten en omwaaien) de waterkering tijdelijk voldoende veiligheid blijft bieden. Bij dit voldoende veiligheid wordt verondersteld dat er in geval van een calamiteit sprake is van een beheersbare situatie.

In feite vormt het gedogen van niet-waterkerende objecten een extra risico, zo zal bijvoorbeeld ter plaatse van een ontwor­telde boom op het binnentalud in het algemeen een grotere erosiebelasting optreden dan overeenkomend met het veronder­stelde gemiddelde debiet over de kruin. Impliciet wordt bij voldoende veiligheid bewaking en het tijdig kunnen treffen van maatregelen verondersteld.

Bovenstaande geeft aan dat op basis van het beoordelingsprofiel zeker geen nieuwbouw- of beplantingsbeleid kan zijn geba­seerd. Een en ander zou een ongebreidelde groei van het aantal risicofactoren inhouden dat in geval van calamiteiten niet meer is te beheersen.

Om aan te kunnen geven welk beoordelingsprofiel de gewenste voldoende veiligheid biedt, moet de belijning (de afmetin­gen) van het beoordelingsprofiel worden gedefinieerd. In principe moeten de afmetingen zodanig zijn dat falen van een onderdeel van het dijklichaam tijdelijk kan worden opgevan­gen. Op basis van de huidige inzichten zou dan tot de volgen­de belijning worden gekomen.

Buitentalud

Bij de aanwezigheid van niet-waterkerende objecten bijvoor­beeld bebouwing op of in het buitentalud zal, naast mogelijke discontinuïteit met betrekking tot waterdoor­latendheid, vooral het aspect erosie moeten worden beschouwd.
Bij het intact zijn van deze bebouwing maar zeker na instorten van deze bebouwing zal de erosiebestendigheid minder goed zijn dan op naast gelegen verdedigde taluds.
Zolang geen volledig inzicht bestaat in de reststerkte bij erosie is het niet verantwoord in algemene termen een veilige helling van het denkbeeldige buitentalud vast te stellen. Met andere woorden het buitentalud van het beoordelingsprofiel zal in het algemeen worden gelegd op het fysiek aanwezige buitentalud.

Figuur 8. Voorbeeld beoordelingsprofiel bij verdedigd buiten­talud.

Daarmee is niet gezegd dat niet-waterkerende objecten op, in of nabij het buitentalud per definitie ontoelaatbaar zijn.

  • In geval van een breed hoog gelegen voorland kan het probleem via de theorie van het afslagprofiel worden benaderd.
  • Bij incidentele (waardevolle) bebouwing kan de diepgaande benadering zoals in het vervolg van deze bijlage ge­ schetst duidelijkheid verschaffen.
  • Bij intensieve bebouwing op een meer of minder hoog gelegen niet al te breed voorland kan vaak nauwelijks een fysiek buitentalud worden gedefinieerd laat staan be­heerd. In dit soort situaties wordt de as van het beoor­delingsprofiel gelijk gehouden met de as van de bestaande kruin. Bebouwing kan alleen worden geaccepteerd als de erosiebestendigheid van de buitenzijde kan worden gega­randeerd. Gedacht wordt hierbij bijvoorbeeld aan het inbrengen van een erosiescherm.
Figuur 9. Voorbeeld beoordelingsprofiel bij 2-zijdig bebouwde dijk.

Binnentalud

In geval van een calamiteit met de niet-waterkerende objecten moet er van worden uitgegaan dat er geen afdekkende laag meer op het binnentalud aanwezig is. Dit betekent dat ofwel kale klei ofwel zand door erosie wordt belast.
Uit bijlage 2 kan worden afgeleid dat er bij belasting van onbeschermde grond eigenlijk niet meer overslag dan 0,l  l/m/sec zou moeten worden toegelaten (zowel uit een oogpunt van erosie als uit een oogpunt van infiltratie).

Dit leidt er, zowel uit een oogpunt van erosie als uit een oogpunt van infiltratie, vervolgens toe dat de vereiste hel­ling van het binnentalud op 1 : 2 voor een kleidijk en 1 : 4 voor een zanddijk zou moeten worden gesteld. (Voor zandige toplagen op een kleidijk zou dan eveneens de helling van 1 : 4 moeten worden aangehouden).

Kruinbreedte

De kruinbreedte van het beoordelingsprof iel zou op basis van andere dan constructieve overwegingen (zie bijlage 3) op minimaal 3 m moeten worden gesteld.

Binnenberm

Een binnenberm die op grond van stabiliteits- of pipingoverwe­gingen aanwezig is, dient onderdeel van het beoordelingspro­fiel uit te maken. Onderbrekingen in de vorm van kelders en te laag gelegen vloeren dienen met name aandacht te krijgen. Als afmetingen van het beoordelingsprofiel kunnen de minimaal benodigde afmetingen van de stabiliteits- of pipingberm vol­gens de beontwerpberekeningen gelden. Dit is niet altijd conform het leggerprofiel, dat om andere redenen ruimer kan zijn.

Samenvatting

Aldus kunnen de randvoorwaarden en de afmetingen van het beoordelingsprof iel als volgt worden aangehouden.

kruinhoogte: vastgesteld bij een overslag van ≤ 0,1 l/m/sec
kruinbreedte:  min. 3 m
buitentalud: valt samen met fysieke buitentalud 1) 2)
binnentalud: 1 : 2 bij kleikern, 1 : 4 bij zandkern
binnenberm: conform minimaal ontwerpprofiel

  1. indien een zeer breed hooggelegen voorland aanwezig is zou bij de beoordeling gebruik kunnen worden gemaakt van de filosofie van het afslagprofiel;
  2. indien vanwege (een beperkt) voorland het buitentalud niet als zodanig herkenbaar is, dient de as van het beoordelingsprofiel te worden gekozen op de as van de bestaande kruin. Acceptatie van bebouwing is dan alleen mogelijk indien de erosiebestendigheid van de buitenzijde volledig is gegarandeerd.

Op basis van deze filosofie kan geconstateerd worden dat het handhaven van bestaande buitendijkse bebouwing en bomen in het algemeen niet mogelijk is, tenzij (zie volgende hoofdstukken) de integriteit van de waterkering bij het instorten van de bebouwing of het omwaaien van bomen kan worden aangetoond, dan wel bewerkstelligd.

Doorsnijding van het beoordelingsprofiel

De eis dat het beoordelingsprofiel in principe niet door niet­ waterkerende objecten mag worden doorsneden houdt in, dat dit profiel vrij moet zijn van bebouwing en van onderdelen daar­van. Dit geldt ten volle voor buitentalud, kruin en binnenta­lud. Ter plaatse van binnenbermen geldt een uitzondering in die zin dat geheel door grond omsloten gedeelten van funderin­gen op staal toelaatbaar zijn. Ook funderingspalen zijn toege­laten op voorwaarde dat deze zodanig zijn uitgevoerd dat zij geen aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van piping. Met andere woorden palen met een verzwaarde punt zullen in veel gevallen niet acceptabel zijn.

Bijzondere constructies als onderdeel van het beoor­delingsprofiel

Bijzondere constructies zoals erosieschermen kunnen een deel van het beoordelingsprofiel uitmaken. Echter deze schermen zullen dan tevens een onderdeel van het leggerprofiel vormen.

Bron

Handreiking constructief ontwerpen bijlagen 2 - 5 (L9a)

Hoofdstuk
Beoordelingsprofiel
Auteur
Viergever M.A., D. Stamm
Organisatie auteur
Grondmechanica Delft Afdeling Grondconstructies
Opdrachtgever
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
Verschijningsdatum
Maart 1994
PDF