Zoeken in deze site

Invloeden van wegen - Wegen op waterkeringen

Als mogelijke invloeden van wegen op de veiligheid van een waterkering zijn de volgende aspecten aan te geven:

  • belasting;
  • geometrie;
  • grondgedrag;
  • waterspanningsverloop;
  • erosie.

Op elk van deze aspecten zal worden ingegaan.

Geometrie en grondgedrag

De vervorming van wegen op de kruin van een dijk geven vaak al aan dat de deformaties ten gevolge van de verschillende invloeden aanzienlijk kunnen zijn.
Ten gevolge van het zakken van de dijk als functie van de tijd neemt de veiligheid van de waterkering voor wat betreft de stabiliteit toe. Deze toename ontstaat enerzijds door de hogere sterkte van de ondergrond ten gevolge van een afnemende wateroverspanning (het zogenaamde consolidatieproces) en anderzijds door het verminderde aandrijvende moment, omdat een gedeelte van de oorspronkelijke belasting na het zakken niet meer aanwezig is.
Een tweede effect ten gevolge van zettingen is dat de kruin in de loop van de tijd lager zal komen te liggen, waardoor ook de onderkant van de funderingslaag zal zakken en mogelijk beneden het ontwerppeil komt. In dit geval moet ervoor worden gewaakt dat er geen mogelijkheid ontstaat voor een doorgaande kwelweg onder de weg door.
Door regelmatige reconstructie van wegen met nieuw opgebracht materiaal kan de kruin enigszins hoger komen te liggen, hetgeen bij deze effecten moet worden betrokken.

Verkeerstrillingen kunnen bij met water verzadigde dijken leiden tot verweking van de dijk. Verweking in het zandbed van de weg is mogelijk bij opdooien na vorstperiodes; in zo'n geval meet worden nagegaan of aan het verkeer op de dijkwegen beperkingen dienen te worden opgelegd.

Nieuw aangelegde op- en afritten betekenen een vergroting van het dijkprofiel, maar introduceren ook nieuwe deformaties in de ondergrond. De constructies nabij deze op- en afritten zijn blootgesteld aan die deformaties. De op- en afritten mogen de stabiliteit van de dijk niet negatief beïnvloeden.

Waterspanningsverloop en erosie

In principe zijn er drie voorwaarden voor wat betreft het voorkómen van erosie bij dijken met een weg op de kruin van een waterkering:

  1. bij overslag mag nauwelijks water via het wegdek de dijk in stromen;
  2. er moet een goede aansluiting zijn van het wegdek met de dijkbekleding (bijvoorbeeld grasmat);
  3. er mag geen kwelweg onder de weg door mogelijk zijn.

Een voldoende waterdicht wegdek kan worden verkregen door middel van een asfaltverharding, waarin geen overmatige scheurvorming voorkomt. Indien het ontwerp van de dijk zodanig is dat geen of zeer geringe overslag kan plaatsvinden is een open bestrating mogelijk.
Het wegdek zal in het algemeen weinig erosiegevoelig zijn. De aansluiting van het wegdek met de dijkbekleding is wel een erosiegevoelig punt, waaraan de nodige aandacht dient te worden besteed, zowel tijdens de uitvoering als het beheer.
Hierbij moet bedacht worden dat een slechte grasmat langs de weg kan ontstaan door uitwijkend verkeer, parkeren en glad­heidbestrijding.

Een kwelweg onder de weg door is alleen een probleem indien de onderkant van de wegfundering onder het ontwerppeil ligt. Vooral bij oude dijken is dit vaak het geval. De kwelweg kan ontstaan door goed waterdoorlatende funderingslagen of door kiervorming bij een starre wegfundering met een deformerende ondergrond. De kwelweg dient dan, bijvoorbeeld middels een voldoende dikke kleibekleding op het buitentalud en kruin, te worden afgesloten.

Een weg op de berm van een dijk kan de freatische lijn beïnvloeden. Door de relatief grotere waterdoorlatendheid van het wegfunderingsmateriaal en de inzijging van uit- of afstromend taludwater kan deze laag als badkuip gaan fungeren. Hierdoor kan de freatische lijn onder de berm hoger komen te liggen.
Naast de wegconstructie zelf kunnen bijkomende aspecten van invloed zijn op erosie en dienen derhalve aandacht te krijgen. Hierbij wordt gedacht aan:

  • wegbebakening, vangrails, verlichting met bijbehorende kabels, verkeers- en bewegwijzeringsborden;
  • aansluiting van op- en afritten aan het dijklichaam;
  • landhoofden en bruggen.

De plaats van landhoofden moet zodanig zijn, dat aantasting van de waterkering door golven of stroming, eventueel via beschermende maatregelen, wordt voorkomen. Een grasmat onder een brug kan zich vanwege de schaduw over het algemeen niet voldoende ontwikkelen. Bij een funderingsconstructie van het landhoofd aan de binnenzijde van de dijk bestaat het gevaar voor het optreden van wellen door een verkorte kwelweg.

Bron

Handreiking constructief ontwerpen bijlagen 2 - 5 (L9a)

Hoofdstuk
Wegen op waterkeringen
Auteur
Viergever M.A., D. Stamm
Organisatie auteur
Grondmechanica Delft Afdeling Grondconstructies
Opdrachtgever
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
Verschijningsdatum
Maart 1994
PDF

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.