Zoeken in deze site

Inrichting met het oog op het dagelijks beheer - Dimensionering

Bij het inrichten van een dijk zijn met het oog op het dagelijks beheer de volgende zaken van belang:

  • de bereikbaarheid van belopen door middel van onderhoudswegen of-stroken met het oog op onderhoud en calamiteiten;
  • de afstand tussen dijkovergangen, die binnen- en buitendijks gelegen onderhouds- en inspectiewegen of -stroken met elkaar verbinden;
  • de diverse aan de dijkovergangen te stellen eisen als breedte (denk aan onderhoudsmaterieel en landbouwmachines), de overgang van het wegdek op de grasmat;
  • de lengte c.q. de oppervlakte van de beweidingsvakken;
  • de plaats en de vorm van de dwars- en langsafrasteringen en vee- roosters in de wegen;
  • maatregelen tegen schade door golfaanval (erosie, omdrukken) bij afrasteringen in het gebied van de golfaanval;
  • maatregelen langs de afrasteringen en rondom (dijk)palen en derge- lijke tegen het vertrappen van de grasmat door vee;
  • de veedrinkwatervoorzieningen per beweidingsvak, zoals veedrink- bakken en waterleidingen of drinkplaatsen langs slootoevers;
  • de vorm van de hectometrering (betonblokken of palen) en de plaats in het dwarsprofiel;
  • voorzieningen tegen beschadiging van de grasmat op intensief be- treden plaatsen;
  • het aantal en de ligging (bereikbaarheid) van dijkmagazijnen en mate- rialendepots;
  • hoeveelheid en soort noodmaterialen ten behoeve van de calami- teitenbestrijding;
  • oeververdedigingen langs kwelsloot, duikers en dammen.

Bij de vormgeving van grasbeklede taluds, die gebruikt worden voor beweiding, moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid voor, en de manoeuvreerbaarheid van maaimachines. Maaien is moge- lijk op taluds van 1 : 3 of flauwer. Beweiding maakt het plaatsen van afrasteringen, veeroosters en/of klaphekken noodzakelijk.

Overritten, die loodrecht zijn gedimensioneerd op de dijkas, vergen bij grote dijkhoogte veel grondverzet, terwijl ze buitendijks aanleiding geven tot hoeken waar golven extra hoog opstuwen of waarin grote hoeveelheden veek samendrijven. De meeste opritten worden daarom tegen de dijk gelegd (zie figuur 5.8.1). De schuin tegen het beloop oplopende opritten moeten buiten het doorgaande profiel van de dijk liggen. De helling varieert van 1 : 15 tot 1 : 50.

635629733698587863Image_113_png
Figuur 5.8.1 Dijkoprit

Bron

Leidraad Zee- en Meerdijken (LZM)

Hoofdstuk
Dimensionering
Auteur
Asperen L. van, P van den Berg, J. Dekker, P.J. Eversdijk, D.T. van Gulik, E. van Hijum, K.R. Klaassens, T. Kramer, J.W. Langenberg, J.W. van der Meer, A. Provoost, H.J. Verhagen
Organisatie auteur
Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde, Hoogheemraadschap van Rijnland, Geo Delft, Infram, Provincie Groningen, Zeeuwsche Milieufederatie, Wetterskip Fryslân, Waterschap Zeeuws Vlaanderen, I.H.E.
Opdrachtgever
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
Verschijningsdatum
December 1999
PDF

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.