Niet-waterkerende objecten beïnvloeden de veiligheid van waterkeringen. In de leidraad [5] wordt eigenlijk in grote lijnen gesteld dat het aanbeveling verdient zo min mogelijk niet-waterkerende objecten toe te laten in en op waterkeringen.
Om uiteenlopende redenen is dit echter niet haalbaar en zullen verschillende factoren onderzocht moeten zijn om te oordelen of in een bepaalde situatie, eventueel met de toepassing van speciale maatregelen, niet-waterkerende objecten (bomen, bebouwing, leidingen en wegen) wel of niet toelaatbaar zijn. Hierbij wordt zowel gekeken naar dijken met een zandkern als naar dijken die geheel uit klei bestaan.
Om de invloed op de totale veiligheid in een dijkring te kunnen kwantificeren zal in eerste instantie de invloed van het object op een dijkdoorsnede moeten worden bekeken en daarmee de mogelijke faalmechanismen. Hierna kan deze getoetst worden aan een norm. Bij het niet voldoen aan een bepaalde norm kan gekozen worden voor een verbetering van een aantal factoren of verwijdering.
In principe zijn er twee 'hoofdfaalmechanismen' die worden beschouwd,
te weten:
Indien het beheer faalt zal dit in het algemeen een grote invloed hebben op de kans dat één of beide van de hoofdfaalmechanismen optreedt.
Een niet-waterkerend object in of op de waterkering heeft over het algemeen invloed op deze twee hoofdfaalmechanismen. Het object hoeft hiertoe niet per sé zelf te falen, omdat ook de aanwezigheid ervan al voldoende aanleiding kan zijn tot falen. Andersom hoeft het falen van een niet-waterkerend object niet altijd te leiden tot het falen van de waterkering.
Voor de vier genoemde niet-waterkerende objecten zijn de faalmechanismen in foutenbomen weergegeven (zie figuren 10 tot en met 13). De foutenboom is een schematische weergave van de logische opeenvolging van alle gebeurtenissen, die leiden tot falen van de waterkering. Het falen staat als topgebeurtenis bovenaan de boom [54]. Er is uitgegaan van een indeling met drie hoofdfaalmechanismen te weten: stabiliteit, erosie en beheer. Strikt genomen is beheer geen faalmechanisme, maar beïnvloedt het de kans van optreden van de twee andere mechanismen. Teneinde de foutenboom niet onnodig onoverzichtelijk en uitgebreid te maken is beheer als faalmechanisme aangeduid.
De diverse invloeden van niet-waterkerende objecten op de veiligheid van de waterkering, die in de navolgende vier hoofdstukken zijn beschreven, zijn in deze foutenbomen terug te vinden.
Zettingsvloeiing kan optreden, indien in de dijkkern onder de freatische lijn een meer dan 5 meter dikke losgepakte zandlaag aanwezig is. Over het algemeen zal dit niet het geval zijn, zodat zettingsvloeiing in dit rapport verder buiten beschouwing wordt gelaten.