Onder de verzamelnaam ‘zee- en meerdijken’ behandelt deze lei- draad de dijken en dammen zeewaarts van de werkingssfeer van de Leidraad Benedenrivieren [5] (figuur 3.2.2).
Afsluitbare keringen vallen onder de werkingssfeer van de Leidraad Waterkerende kunstwerken en bijzondere constructies [4].
De meest kenmerkende eigenschappen van de waterkeringen zijn samengevat in figuur 3.2.1.
Figuur 3.2.1 Functies en kenmerkend voorkomen van dijken/dammen
In de praktijk is het niet zo, dat de genoemde kenmerken zich over het gehele dijkprofiel voordoen; ze uiten zich vaak verschillend op de diverse constructieve onderdelen (onderwateroever, voorland, dijklichaam, binnenberm).
Tevens doen de karakteristieken van de waterkering zich op een verschillende manier voor in relatie met de toegepaste materialen in de dijkconstructie; beide aspecten benadrukken de veelzijdigheid van de constructie en daarmee de gevarieerde relatie met de directe omgeving van de waterkering.
+ Zeedijken (figuur 3.2.3)
Liggen in de noordelijke provincies aan de Waddenzee, Eems en Dollard, en in de kop van Noord-Holland. Langs de Noordzeekust bestaat de waterkering in hoofdzaak uit het samenwer- kend stelsel van vooroever, strand en duinen, waarbij op beperkte schaal een aantal kunstmatige verdedigingsvormen wordt aangetroffen, zoals duinvoetverdedigingen, strandhoofden, oeverwerken en keermuren (boulevards). Deze duinkust wordt slechts onderbroken door de zeedijken bij de Hondsbossche Zeewering, de Pettemer Zeewering, IJmuiden, Katwijk, Scheveningen, Stellendam, het Flaauwe Werk, de Westkapelse zeedijk en de Westzeeuwsvlaamse dijken. Ook de dijken langs de
Ooster- en Westerschelde, langs de Nieuwe Waterweg zeewaarts van de Stormvloedkering en de aansluitende Europoortkering tot aan de Brielse Gatdam behoren tot de zeedijken.
Meerdijken (figuur 3.2.4)
Komen voor langs de door afsluitdammen gevormde binnenmeren. Hieronder vallen de dijken langs de voormalige Zuiderzee en rond de IJsselmeerpolders, Grevelingen, Veerse Meer, Markiezaat, Volkerak/Zoommeer en Eendracht/ Spuikanaal Bath/ Antwerps kanaalpand.
De dijken rivierwaarts van de Stormvloedkering in de Nieuwe Waterweg, rivierwaarts van de Europoortkering, en rond het Haringvliet en Hollandsch Diep vallen onder de werkingssfeer van de Leidraad Beneden- rivieren.
Verbindende waterkeringen (afsluitdammen en compartimente- ringsdammen, figuur 3.2.5)
worden aangetroffen tussen de Waddenzee en het IJsselmeer (Afsluitdijk), tussen het IJsselmeer en het Zwarte Meer (Ramspol), tussen het IJsselmeer en het Markermeer (Houtribdijk) en in een aantal voormalige getijgeulen in het Deltagebied (Europoort, Haringvliet, Brouwershavense Gat, Oosterschelde en Veerse Gat). Ter verdere compartimentering zijn de Philipsdam, de Oesterdam, de Zand- kreekdam, de Grevelingendam, de Markiezaatskade, de Hellegatsdam, de Roggebotsluis, de Nijkerkersluis en de Kadoelenkering aangelegd.
Teneinde een stelsel van gesloten dijkringgebieden te verkrijgen of omvangrijke dijkringgebieden te compartimenteren zijn aanvullend enkele niet-direct waterkerendescheidingsrespectievelijk compartimenterings- dijken (figuur 3.2.6) aangemerkt als primaire waterkering. Scheidingsdijken scheiden twee dijkringgebieden met een verschillende veiligheidsnorm (de dijk tussen de Wieringermeerpolder en de kop van Noord-Holland; de Lindedijk tussen Friesland en Overijssel; de kering langs de rijksgrens ten zuiden van Nieuwe Statenzijl). Compartimenteringsdijken liggen tussen dijkringgebieden met eenzelfde veiligheidsnorm (tussen de Noordoostpolder en Friesland). Daartoe beho- ren in de toekomst ook de eventueel nog tot primaire keringen op te waarderen regionale waterkeringen (waaronder voormalige compartimenteringsdijken en tweede waterkeringen) zoals genoemd in hoofdstuk 2.
Voor een aantal gebieden in Nederland is naast de primaire kering een stelsel van ‘tweede waterkeringen’ of slaperdijken in gebruik. Met name in Zeeland vormt de schadekans als gevolg van calamiteiten (dijk- en oevervallen) hiervan de achterliggende gedachte. In de provinciale ‘veror- deningen waterkering’ zijn bepalingen opgenomen hoe met deze (nog nader aan te wijzen) regionale waterkeringen moet worden omgegaan. Dit in afwachting van de in hoofdstuk 2 beschreven vervolgontwikkeling.
Figuur 3.2.2 Werkingsgebied Leidraad Zee- en Meerdijken
Figuur 3.2.3 Zeedijken
Figuur 3.2.5 Verbindende waterkeringen (afsluitdammen en compartimenteringsdammen)
Bron
Leidraad Zee- en Meerdijken (LZM)
Hoofdstuk
Het systeem van waterkeringen
Auteur
Asperen L. van, P van den Berg, J. Dekker, P.J. Eversdijk, D.T. van Gulik, E. van Hijum, K.R. Klaassens, T. Kramer, J.W. Langenberg, J.W. van der Meer, A. Provoost, H.J. Verhagen
Organisatie auteur
Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde, Hoogheemraadschap van Rijnland, Geo Delft, Infram, Provincie Groningen, Zeeuwsche Milieufederatie, Wetterskip Fryslân, Waterschap Zeeuws Vlaanderen, I.H.E.