De algemene gang van zaken bij het bepalen van het uitvoeringstempo is als volgt: Eerst wordt de hydrodynamische periode berekend (TRWG, TAW 2001), en vervolgens wordt nagegaan hoe lang de ophoogwerkzaamheden zullen moeten duren om voldoende veilig te kunnen werken. Is deze periode te lang, bijvoorbeeld langer dan drie jaar, dan moet worden nagegaan wat het effect zou zijn van een versnelling van de consolidatie door middel van bijvoorbeeld verticale drainage (CUR, 1993-a). Binnen de gevonden totale uitvoeringsduur dienen tenslotte de verschillende fasen in de jaren zo effectief mogelijk verdeeld te worden.
Bij de berekeningen moet worden bedacht dat per jaar maar een beperkte periode voor het echte ophogen beschikbaar is. Afgezien van een verbod op werkzaamheden in het gesloten seizoen, voor zover die de veiligheid aantasten, blijken er in de praktijk in het eerste jaar altijd enige maanden nodig te zijn voor voorbereidende werkzaamheden. In het laatste uitvoeringsjaar moet ook ruimte worden gereserveerd voor het maken van glooiïngsconstructies en het aanbrengen van wegverhardingen. Kan het werk volgens de berekening niet in de gestelde drie jaar worden gerealiseerd, dan worden in het algemeen verticale drains toegepast, indien nodig met een kleinere hart op hart afstand dan gebruikelijk. Zowel zandpalen als kunststofdrains vinden hierbij toepassing; tegenwoordig vooral die laatste (CUR, 1993a).
In sommige gevallen kan het nodig zijn het ontwerp te wijzigen met het oog op de vereiste uitvoeringsstabiliteit, bijvoorbeeld door verbreding of verhoging van de bermen of door toepassing van lichter ophoogmateriaal. Soms kan het werken met een deelbestek aantrekkelijk zijn, zodat vooruitlopend op het definitieve werk een voorbelasting kan worden aangebracht. De verwachting ten aanzien van de hydrodynamische periode en de consolidatie wordt meestal gebaseerd op samendrukkingsproeven en verticale doorlatendheidsproeven; ze wordt berekend met een eendimensionale consolidatieberekening (TRWG, TAW, 2001), op basis van karakteristieke waarden en materiaalfactoren. Voor het effect van verticale drainages wordt, als er geen horizontale doorlatendheden of consolidatiecoëfficiënten bekend zijn, de horizontale doorlatendheid gelijkgesteld aan de verticale doorlatendheid. Extra wateroverspanningen kunnen optreden als gevolg van plasticiteit en dilatantie (CUR, 1993-a).
Op basis van glijvlakberekeningen wordt vastgesteld welke wateroverspanningen toegestaan zijn om het werk in alle fasen te kunnen uitvoeren, inclusief de vereiste veiligheid. Uit de combinatie van de consolidatieberekeningen en glijkvlakberekeningen volgt de periode tussen opeenvolgende ophogingsslagen. Met de gebruikelijke tweedimensionale consolidatieberekeningen kan ook onderscheid gemaakt worden tussen de waterspanningen onder de ophoging en daarnaast. Deze uitkomsten kunnen in de glijvlakberekeningen niet helemaal goed worden verwerkt, omdat de spanningsspreiding daarin niet wordt meegenomen. Water- en korrelspanningen zijn dan niet helemaal juist op elkaar afgestemd. Met eindige elementen berekeningen wordt dit nadeel ondervangen. Mogelijke opdrukking van het slappelagenpakket dient in de evenwichtsbeschouwing te worden betrokken zoals beschreven in het TRWG en TRW (TAW, 2001 en TAW, 2003-a). Speciale aandacht is in dit geval vereist voor de horizontale vervormingen.
Tijdens de uitvoering is de stabiliteit afhankelijk van de aanwezigheid en omvang van samendrukbare lagen en vele malen minder groot dan na consolidatie. In het bovenrivierengebied speelt deze problematiek een minder prominente rol dan in het benedenrivierengebied. Tenslotte moet nog worden opgemerkt, dat behalve een tegenvallende consolidatie er nog een groot aantal zaken is dat het evenwicht gedurende de uitvoering in negatieve zin kan beïnvloeden. Het is dan ook nodig dat gedurende de uitvoering door middel van meting van de waterspanningen en de zettingen het actuele evenwicht wordt gecontroleerd.