De grenzen van de waterkeringszone (‘Keurgebied’ of ‘beheersgebied’) geven het gebied aan waar de waterkeringsbeheerder wettelijke en reglementaire bevoegdheden heeft die samenhangen met zijn verantwoordelijkheid. Het is de taak van de waterkeringsbeheerder om het dijkringgebied (zie § 1.6, § 3.2 en TAW (1998)) te verdedigen tegen het buitenwater. Echter, de beheerder houdt niet alleen rekening met deze taakopdracht, maar ook met de andere bij de kust betrokken belangen. De beheerder kijkt daarvoor verder dan alleen de beheersgrenzen. De kustzone is één systeem waarop dient te worden ingespeeld. Kustbeheer moet daarom integraal worden benaderd (zie ook § 3.3 en § 4.4).
Beheersplan
De invulling van de taakopdracht van de waterkeringsbeheerder berust op een bepaalde visie (zie § 5.1.1). Deze visie is richtinggevend voor het beheersplan, dat de doelen voor diverse functies formuleert. Ook beschrijft het plan de beheer methoden om de gestelde doelen per traject te kunnen bereiken. Het beheersplan bevat ook een overzicht van verantwoordelijkheden en financierings- bronnen. Het plan vervult dus een belangrijke rol in de communicatie met de buitenwereld en is daarom openbaar. Het beheersplan beschrijft de manier waarop de waterkeringsbeheerder de waterkering beheert. Derden hebben slechts de verplichting om iets te doen of na te laten als dat concreet is aangegeven in de Keur en de legger (zie § 5.3.3).
Breedte waterkeringszone en ruimtegebrek
Een integrale benadering van het kustbeheer vraagt om afstemming van ruimtegebruik. Ook het vaststellen van de breedte van de waterkeringszone is onderdeel van de beheersvisie. Deze breedte zal dus ook te vinden zijn in het beheersplan (TAW, 1998). De breedte van de waterkeringszone in het duingebied bepaalt immers in sterke mate de mogelijkheden voor het ontwikkelen van andere functies en daarmee de mate van integratie. Wanneer een smalle waterkerings- zone wordt vastgesteld (overigens inclusief een reservestrook), beperkt dat aldaar de mogelijkheden voor andere niet-waterkeringsfuncties. Daarentegen wordt in brede duingebieden juist aanbevolen om ontwikkelingen van de natuurfunctie aldaar mede mogelijk te maken (zie bijlage 3).
Ruimte en zeespiegelstijging
Bij een brede waterkeringszone kan meer worden ingespeeld op natuurlijke processen (zie § 2.2 en § 4.2). Een brede waterkeringszone kan worden om- schreven als een zone waar landwaarts van de berekende, minimaal benodigde strook bestaande uit maatgevende afslagzone, grensprofiel en reservestrook gezamenlijk, nog duingebied ligt waarin een (doorgaand) grensprofiel kan worden gesitueerd. Kustkenmerken als flexibiliteit, buffers, robuustheid en dynamiek beantwoorden hieraan. Dit wordt samengevat met de term ‘veer- kracht’. Deze benadering vraagt ruimte. Ruimte voor robuuste en dynamische duinen (zie figuur 5.3). Het is zeer wenselijk dat waterkeringsbeheerders over deze ruimte zeggenschap hebben en deze ruimte voor brede waterkeringen in beheer nemen (Min V&W et al., 1999 en Min V&W, 2000). Met het oog op de mogelijke zeespiegelstijging in de komende 200 jaar moet overigens hoe dan ook een reservestrook worden aangewezen.
Beheersgebied Zones
Figuur 5.4 laat de indeling van het beheersgebied in verschillende zones zien. De reservestrook is daarvan slechts een onderdeel. Binnen deze zones, de kernzone, de beschermingszones en de buitenbeschermingszones gelden verschillende gebods- en verbodsregimes. In de beschermingszone kan meer worden toegestaan dan in de kernzone, en in de buitenbeschermingszone kan weer meer worden toegestaan dan in de beschermingszone. De definities van deze zones staan in bijlage 3. De begrenzingen van de verschillende water- keringszones worden meestal door berekening bepaald. Met behulp van de JARKUS-raaien en de hydraulische randvoorwaarden uit het Randvoorwaarden- boek (Min V&W, 2002b) worden de zones vastgelegd door middel van duin- afslagberekeningen (zie § 5.4.2). Hierbij dient te worden gecontroleerd of tussen de JARKUS-raaien de profielen nog voldoen.
Waterkeringszone
Aanbevolen wordt om als volgt om te gaan met de waterkeringszone:
Reservestrook
Ten aanzien van de reservestrook:
Bepaal de benodigde ruimte als reserve voor 200 jaar zeespiegelstijging en leg deze vast in de legger, conform het Uniemodel-legger/technisch beheers- register ten behoeve van primaire waterkeringen (supplement voor de zandige kust) van de Unie van Waterschappen (UvW, 2002), en tevens in het bestemmingsplan.
Waar de voor de reservestrook benodigde ruimte direct beschikbaar is moet deze in het bestemmingsplan worden aangeduid als waterkering. De reserve- strook valt dan dus binnen het beheersgebied.
Waar de voor de reservestrook benodigde ruimte niet direct beschikbaar is, deze zo snel mogelijk bij het beheersgebied voegen.
Versterking
Indien versterking (in de toekomst) nodig is:
Waar nog ruimte beschikbaar is kan het grensprofiel zich op natuurlijke wijze landwaarts ‘verplaatsen’. Als door zwaardere randvoorwaarden de veiligheidsnorm niet meer wordt gehaald moet de voor het grensprofiel benodigde zandhoeveelheid geforceerd landwaarts worden verschoven. In het algemeen zal dan de aanwezige begroeiing tussen grensprofiel en strand voldoende zijn om de afslagzone (inclusief toeslag) op peil te houden en kan het duin zich verder natuurlijk ontwikkelen.
Zorg dat het instuiven van zand vanaf het strand niet wordt geblokkeerd. Deze zandaanvoer zorgt ervoor dat de waterkering mee groeit met de zee- spiegelstijging.
Bij de vaststelling van de waterkeringszone kan het soms nodig zijn, binnen het dijkringgebied gelegen gebied met hoge economische waarde toe te voegen aan het beheersgebied. Wanneer dit op bezwaren stuit kan deze uitbreiding eventueel worden uitgesteld door zo veel mogelijk zand te bergen in de (smalle) waterkering, zo nodig door suppleties. In bijzondere gevallen kan met aanvullende ‘harde’ maatregelen, bijv. duinvoetverdediging of (verborgen) kering binnen het duin, hetzelfde doel worden bereikt. Misschien wordt in sommige gevallen gekozen voor zeewaartse verzwaring. Bij de overwegingen dienen, behalve economische-, ook natuurbelangen te worden betrokken. Aangetekend wordt dat eventuele aankoop niet beslist een taak is van de waterkeringsbeheerder.
Breedte beperken?
Dient de breedte van de waterkering te worden beperkt? Aanbevolen wordt om in brede duinen voor zo ver beschikbaar, ten opzichte van de theoretische berekening (inclusief zeespiegelstijging), een zo breed mogelijke strook als waterkering aan te duiden. Deze strook wordt dan bepaald volgens afspraak tussen alle belanghebbende partijen. De integraliteit en multifunctionaliteit van de brede waterkering kan op die manier worden bevorderd. Als in het duingebied geen bestemmingen liggen die conflicteren met de waterkeringsfunctie, kan het gehele duingebied als waterkering worden aangeduid. Zo kan blijvend plaats worden geboden aan volledige natuurlijke dynamiek en dus ook minimaal onderhoud. Wanneer voldoende ruimte voor natuurlijke dynamiek is gegarandeerd, kan de waterkeringsbeheerder voor een optimale beheersbaarheid, de breedte van de waterkering beperken.
Voorbeeld
Een voorbeeld van het vaststellen van de voor natuurlijke dynamiek benodigde ruimte, is de bepaling van een minimaal duurzaam kustprofiel zoals dat op sommige Waddeneilanden wordt toegepast. Dit minimaal duurzaam kustprofiel wordt daar als volgt bepaald:
Het theoretische ‘afslagprofiel’ wordt volledig bepaald door de hydraulische randvoorwaarden zoals die, voor het betreffende kustvak, zijn geschat voor het jaar 2200 (zie tabel 7.1 in § 7.2.4).
Dit afslagprofiel wordt vervolgens zodanig in het kustprofiel gepast, dat het afslagprofiel (nagenoeg) geheel binnen het kustprofiel valt (zie figuur 5.5). Hierbij wordt uitgegaan van het kustprofiel waarbij de momentane kustlijn ongeveer overeen komt met de basiskustlijn. Al in de Eerste Kustnota (Min V&W, 1990) is het beleid vastgelegd dat de kustlijn tenminste op de positie van de basiskustlijn blijft gehandhaafd. Door de suppleties die hiervoor zijn benodigd, groeit de zeebodem mee. Daarom wordt uitgegaan van stijging van zeebodem en strand (variant ‘meegroeien’ bij handhaving kustlijn).
Vervolgens wordt het gebied zeewaarts van de landwaartse grens van het grensprofiel beschouwd als waterkering (die samen met de te handhaven kustlijn borg staat voor de veiligheid). Het zand dat boven het theoretisch afslagprofiel ligt, is dan ‘reserve’ waar volledige natuurlijke ontwikkeling kan worden toegelaten. Toetsing wordt uiteraard op de normale wijze uitgevoerd.
Afstemming en samenwerking
Verwante belangen
Los van de eigenlijke waterkeringstaak zal de waterkeringsbeheerder rekening moeten houden met andere belangen binnen het Keurgebied. Daarbij wordt dan gekeken naar de gevolgen van en voor de waterkeringstaak, naar het maatschappelijk belang en naar de financiële gevolgen. De waterkeringsbeheerder kan zelf het voortouw nemen of reageren op initiatieven van anderen. Sinds 1990 zijn de taken en bevoegdheden langs de kust duidelijk verdeeld tussen verschillende instanties. Rijkswaterstaat handhaaft de kustlijn, waterschappen en deels het Rijk beheren en onderhouden de waterkeringen en de kustgemeenten zijn onder andere verantwoordelijk voor het bestemmingsplan, waarin de gewenst geachte ruimtelijke ontwikkeling wordt vastgelegd. Het ruimtelijk beleid van de provincies en het Rijk fungeert hierbij als richtsnoer.
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is het enige ruimtelijke ordeningsplan dat voor eenieder bindend is. De begrenzing van de waterkering wordt opgenomen in het bestemmingsplan (zie § 3.4.2 en § 4.4.1).
Provinciaal Overleg voor de Kust
Er zijn verscheidene soorten overlegorganen waarin afstemming plaats vindt. In de eerste plaats is dat in het Provinciaal Overlegorgaan voor de Kust (POK). Hierin ontmoeten alle bij de kust betrokken overheden elkaar: bestuurlijke vertegenwoordigers van de kustgemeenten, kustwaterschappen, provincie en Rijk, en maatschappelijke groeperingen. Dit overleg is van oorsprong bedoeld om de Minister van Verkeer en Waterstaat te adviseren. Tegenwoordig worden er allerlei ‘kust- en strandzaken’ afgestemd. Er bestaan ook nog andere overlegvormen tussen waterkeringsbeheerders en de verschillende andere beheerders of belanghebbende instanties, zoals natuurbeheerders, waterleidingbedrijven, provincies en gemeenten. Door regelmatig overleg kan het waterkeringsbeheer worden afgestemd op bijvoorbeeld het natuurbeheer.
Bron
Leidraad Zandige Kust (3564)
Hoofdstuk
Beheer
Auteur
Kleij W. van der, H.J. Verhagen, H.D. Rakhorst, J. van de Graaff, J. van der Kolff, A.P. de Looff, A. Provoost, J. Reeder, H.J. Steetzel
Organisatie auteur
International Institute for Hydraulic and Environmental Engineering | Rijkswaterstaat | Technische Universiteit Delft | Hoogheemraadschap van Delftland | Waterschap Het Vrije van Sluis | Waterloopkundig Laboratorium De Voorst