Voor het uitvoeren van een duinafslagberekening is ook informatie nodig over de hoogteligging in de kustzone. Als invoer voor XBeach-BOI is een 1D rekenprofiel nodig met de bodemligging van de vooroever, het strand en het duingebied. In de praktijk worden – voor de Nederlandse kust – meestal de zogenaamde JarKus-metingen gebruikt als basisuitgangspunt voor de profielligging in de kustzone (zie ook het artikel Bodemhoogte en profielligging).

Aan de zeezijde moet het rekenprofiel echter ‘voldoende lang/diep’ zijn om realistische golfrandvoorwaarden te kunnen genereren op de offshore modelrand (zie Advies voor omgang met ondiepten voor de kust). Er is een criterium opgesteld voor de benodigde offshore waterdiepte in een achtergrondrapport van [De Ridder, et al., 2021].

Zo nodig dient het profiel verlengd te worden tot de benodigde diepte. Meer informatie hierover is gegeven in het achtergrondrapport sterktemodel duinafslaginstrumentarium van [Rijkswaterstaat, 2023]. De gebruikersinterface van het softwarepakket MorphAn ondersteunt de gebruiker – met geautomatiseerde verwerkingsroutines (‘achter de schermen’) – bij deze zeewaartse verlenging van het kustprofiel.

Iets vergelijkbaars geldt voor de landzijde van het rekenprofiel. Het profiel moet minimaal doorlopen worden tot de landwaartse begrenzing van de zandige waterkering. Als de profielmeting te kort is, dan moet deze verlengd worden met aanvullende bodemhoogtegegevens.

De relevante invoerparameters voor de profielschematisering zijn:

• Profielmeting (bijvoorbeeld JarKus).
• Eventuele aanvullende bodemhoogtegegevens:
  • ‘Onder water’ ten behoeve van profielverlenging zeezijde (bijvoorbeeld vaklodingen).
  • ‘Boven water’ ten behoeve van. profielverlenging landzijde (bijvoorbeeld kustlidar of AHN).

Meer informatie over profielgegevens is te vinden in de artikelen Bodemhoogte en profielligging en Inleiding schematisatie dwarsprofiel.