De doorlatendheid van het zand-grindpakket wordt in de rekenregel van Sellmeijer voor piping met een enkele waarde vastgesteld. (Zie ook het artikel Doorlatendheid zandlaag, aquifer.) Zandpakketten in de ondergrond bestaan echter meest uit meerdere verschillende lagen in een complexe patronen (zie het artikel Relatie ondergrond en bepaling van grondparameters van zandpakketten). Voor toepassing voor piping moet die variatie gereduceerd worden tot een enkele laag.
Vanwege systematische grote verschillen in (verticale) doorlatendheid tussen grotere eenheden, zand- en grindlagen die vaak worden aangetroffen in het relevante dieptebereik, wordt hier beschreven hoe deze variatie voor twee lagen tot een effectieve doorlatendheid voor een enkele laag kan worden gereduceerd voor piping beschreven met de formulering van Sellmeijer. Een belangrijke overweging voor de beschrijving is dat de invloed van beide lagen op stijghoogte bij de bovenkant van de bovenste laag tot uitdrukking moet komen.
Er is een methodiek in ontwikkeling om tenminste voor een twee-lagen opbouw van het zand-grindpakket een effectieve doorlatendheid vast te stellen op basis van de dikte, diepteligging en doorlatendheidswaarden van beide pakketten. Voorshands dient met de volgende veilige aannamen rekening gehouden te worden bij het vaststellen van een effectieve doorlatendheid voor opeengelegen zand- grindlagen, te weten:
Voor een twee-lagen opbouw waarvan de bovenste laag het minst doorlatend is kan het gewogen rekenkundig gemiddelde aangehouden worden als:
Waarin:
d1 Dikte bovenste grondlaag in een twee-lagen opbouw [m].
d2 Dikte onderste grondlaag in een twee-lagen opbouw [m].
k1 Doorlatendheid bovenste grondlaag in een twee-lagen opbouw [m/s].
k2 Doorlatendheid onderste grondlaag in een twee-lagen opbouw [m/s].
keff Equivalente doorlatendheid van een twee-laags watervoerend pakket waarvan de bovenste laag het minst doorlatend is [m/s].
Voor een twee-lagen opbouw waarin de bovenste laag de hoogste doorlatendheid heeft, dient de doorlatendheid van de bovenste laag te worden aangehouden tenzij de bovenste laag minder dan 1 m dik is, dan wel minder dan 10% van de dikte van het gehele doorlatende pakket heeft.
Bovenstaande aanpak is een versimpeling om te kunnen rekenen met de rekenregel van Sellmeijer. In een locatiespecifieke analyse kan met behulp van D-Geo Flow de daadwerkelijke meerlaagsheid met de specifieke parameters per laag worden meegenomen.