De onderzijde aquifer is het niveau van de onderzijde van het watervoerende pakket [m t.o.v. NAP].
Hoe te bepalen
De onderzijde van de aquifer kan worden bepaald op basis van diverse bronnen. Hieronder volgt een niet-limitatieve opsomming:
Lokaal grondonderzoek.
WBI-SOS.
Zandbanen en -dieptekaarten van Universiteit Utrecht.
Ondergrondmodellen als Regis en GeoTop.
Aandachtspunten
De volgende aandachtspunten worden gegeven:
In een semi- probabilistische pipinganalyse wordt gerekend met een hoog-karakteristieke waarde van de dikte van het watervoerend pakket (zie artikel Parameterbepaling).
De rekenregel van Sellmeijer is geschikt voor een enkellaags watervoerend pakket (homogene dikte en doorlatendheid). Voor een watervoerend pakket dat bestaat uit meerdere lagen met wisselende doorlatendheden gelden specifieke aandachtspunten voor de parameterbepaling, zie het artikel Gelaagd watervoerend pakket.
Als een zandlaag van voldoende dikte in de deklaag aanwezig is, dan kan deze aangemerkt worden als een tussenzandlaag. Hiervoor kan een separate analyse worden uitgevoerd naar hoe maatgevend piping in deze laag is voor de analyse.
Ondiepere zandlagen (de aanwezigheid of het niveau van de onderzijde) kunnen worden vastgesteld met sonderingen (gebruikelijk tot circa 30 m afhankelijk van de tegendruk) en boringen (diepte vrijwel ongelimiteerd, maar diepe boringen zullen kostbaar zijn).
De dikte van het watervoerend pakket in het SOS is gemaximaliseerd tot 40 m beneden maaiveld. In sommige gevallen kan het nodig zijn grotere diktes mee te nemen in de analyse. Aan de hand van de Sellmeijer-rekenregel kan onderzocht worden tot welke dikte het zandpakket relevant is (het pipingresultaat beïnvloedt).
Voorbeeld
Een voorbeeld van verschillende definities van de onderzijde van het watervoerend pakket zijn weergegeven in onderstaande figuur.
Figuur 1 Voorbeeld dikte zandpakket (tussenzandlaag en pleistoceen).