Inhoudsopgave


Uittredepunt piping

Wat is het

Het uittredepunt bij piping betreft de locatie waar uitstroom van de door erosie getransporteerde zandkorrels uit het watervoerend pakket naar het maaiveld plaatsvindt. Hiervoor dient in het geval van een deklaag een perforatie in de deklaag aanwezig te zijn, bijv. als gevolg van opbarsten van deze deklaag. Het uittredepunt is daarmee de locatie waar terugschrijdende erosie start (voor een volledige beschrijving van het faalpad zie het artikel Fenomenologische beschrijving terugschrijdende erosie).

Hoe te bepalen

Een pipinganalyse wordt uitgevoerd op een door de gebruiker gedefinieerd uittredepunt in het achterland. Het is niet altijd meteen duidelijk waar het maatgevende uittredepunt zich bevindt omdat het afhangt van de locatie waar opbarsten plaatsvindt. Bij twijfel dienen voor meerdere uittredepunten de analyses uitgevoerd te worden.

Het maatgevende uittredepunt ligt vaak op natuurlijke wijze vast, bijvoorbeeld wanneer de sloot achter een dijk tot in de betreffende zandlaag reikt of wanneer de zandlaag tot aan het maaiveld reikt. In het geval een afdekkende laag aanwezig is die opbarstgevoelig is wordt als uittredepunt de opbarstlocatie gekozen.

Aandachtspunten

De volgende aandachtspunten gelden:

  • Kopsloten kunnen een maatgevend uittredepunt vormen, maar zijn niet altijd direct in dwarsprofielen te zien als deze dwarsprofielen om een bepaalde afstand genomen zijn (bijvoorbeeld om de 100 m).
  • Perforatie van de kleilaag: er kan mogelijk een wel ontstaan in een voldoende dikke deklaag als de deklaag geperforeerd is door boor- of sondeergaten, of oorzaken. Dit is in de praktijk niet of lastig te controleren. Tijdens hoogwater zullen dergelijke gaten mogelijk aan het licht komen.
  • Indien binnendijks funderingspalen zijn toegepast, waar de grond niet goed omheen sluit, dan wordt er van uit gegaan dat langs de paal welvorming kan optreden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij palen met een verzwaarde paalvoet. Dit dient in ieder geval te worden gecontroleerd.
  • Ontgravingen binnendijks zijn door verkenning in het veld waar te nemen. Bij een lokale ontgraving zal zo nodig voor die specifieke locatie een controle op de kwelweglengte moeten plaatsvinden.
  • Door gericht terreinonderzoek in het achterland kunnen dikte en gewicht van het afdekkende pakket en de locatie van het uittredepunt worden vastgesteld. De intensiteit van het grondonderzoek is sterk locatie-gebonden en afhankelijk van de verwachte heterogeniteit.
  • Indien niet-waterkerende objecten (NWO’s) aanwezig zijn aan de binnenzijde van de waterkering, moet gecontroleerd worden of deze van invloed zijn op het uittredepunt. Zo nodig moet het uittredepunt hierop aangepast worden. Dit houdt dus in dat de aanwezigheid van NWO's bij het toetsspoor piping reeds voor de start van het schematiseren bekend moet zijn.

Voorbeeld

Bij flauw aflopende bermen en/of maaiveld is het vaak onduidelijk waar opbarsten op zal treden. Het is dan aan te bevelen op meerdere locaties na te gaan of opbarsten, heave en piping kunnen optreden. In onderstaande figuur is te zien dat als eerste opbarsten optreedt ter plaatse van de sloot. Op dit moment is de waterstand bij de norm nog niet bereikt. De grenspotentiaal ter plaatse van dit eerste opbarstpunt is dan tevens het punt waar de stijghoogte niet verder op kan lopen. He eerste opbarstpunt zorgt voor een daling van de potentiaallijn zodat het tweede punt minder snel zal opbarsten. Als het tweede punt maatgevend is voor het optreden van piping, kan het lonen om deze daling te kwantificeren. Om dit te kwantificeren zijn aanvullende berekeningen met een grondwaterstromingsmodel nodig.

Dwarsdoorsnede van een dijk met grenspotentiaal en opbarstpunten.
Figuur 1 Voorbeeld opbarstpunten.

Versies