Het kantelpunt karakteriseert, samen met de lekfactor(en), het verloop van de stijghoogte in de watervoerende laag onder voorland, dijk en achterland. Als er na het onderlopen van het voorland waterinzijging naar de watervoerende zandlaag optreedt en in het achterland kwel, dan vertoont het stijghoogteverloop een golvende lijn. De positie waar inzijging overgaat in kwel (omkering van de lekstroom door de toplaag) wordt het kantelpunt genoemd. In deze situatie is er geen sprake van een intreepunt: het stijghoogteverloop nadert asymptotisch naar de buitenwaterstand.
Figuur 1 Stijghoogteverloop in de watervoerende laag bij infiltratie door een lang voorland en kwel in het achterland.
Het stijghoogteverloop in de watervoerende laag kan worden geconstrueerd uitgaande van het kantelpunt als de lekfactoren van het voorland en het achterland zijn vastgesteld. Voor het bepalen van de lekfactoren, zie het artikel Lekfactor of leklengte.
Het stijghoogteverloop in de watervoerende laag binnendijks (ϕ Stijghoogte [m+NAP]) vertoont als gevolg van de kwel door de deklaag een afname volgens een e-macht, zie figuur 2. In formulevorm:
Vergelijking 1 beschrijft het stijghoogteverloop in het achterland, als functie van de afstand tot het kantelpunt, de stijghoogte in het kantelpunt en de lekfactor voor het achterland.
Waarin:
ϕkp Stijghoogte in het kantelpunt [m+NAP].
ϕ0 Stijghoogte in de nul-situatie, ver in het achterland [m+NAP].
x Horizontale coördinaat uitgaande van de locatie van het kantelpunt [m].
λ' Lekfactor achterland [m].
Figuur 2 Binnendijks verloop van de stationaire stijghoogte (genormeerd met de stijghoogte in het kantelpunt) in een zandlaag in het Hollandprofiel als functie van de genormeerde horizontale afstand.
Op analoge manier nadert buitendijks het stijghoogteverloop in de watervoerende laag de buitenwaterstand.
Uit het exponentiële verloop volgt dat op 3 maal de leklengte van het kantelpunt, er nog 5% van het stijghoogteverschil over is (immers exp(-3) = 0,05).
De positie van het kantelpunt wordt veelal aangenomen midden onder de (bij voorkeur dichte) dijkkern, maar kan ook worden afgeleid uit peilbuiswaarnemingen binnen- en buitendijks. De volgende formule geeft de stijghoogte in het kantelpunt ϕkp Stijghoogte in watervoerende laag in het kantelpunt [m t.o.v. NAP] bij een verval over de kering gelijk aan Hk Verval over de kering [m]:
Waarin:
ϕkp Stijghoogte in het kantelpunt [m+NAP].
ϕ0 Stijghoogte in de nul-situatie, ver in het achterland [m+NAP].
Hk Verval over de kering [m].
λ' Lekfactor achterland [m].
λ'' Lekfactor voorland [m].
Het door de formules beschreven stijghoogteverloop in de watervoerende laag is weergegeven in Figuur 3. Merk op dat de raaklijn in het kantelpunt het niveau van de stijghoogte buitendijks snijdt op een afstand van het kantelpunt gelijk aan de leklengte buitendijks, en de raaklijn snijdt het niveau van de stijghoogte ver binnendijks op een afstand gelijk aan de leklengte binnendijks.
Figuur 3 Kantelpunt en stijghoogteverloop in de watervoerende laag (stationaire stroming)
Kantelpunt bij niet-stationaire stroming
Bij niet-stationaire grondwaterstroming, cyclisch door getijden of als gevolg van een plotseling hoogwater, gelden andere (lagere) tijdsafhankelijke lekfactoren, die niet alleen door de geometrie en de doorlatendheden worden bepaald maar ook door de elastische berging (voorland compressie, achterland zwel). Als er sprake is van herbelasting, zijn de compressie- en zwelcoëfficiënt (cvConsolidatiecoëfficiënt [m2/s] en c’v Zwelcoëfficiënt (consolidatiecoëfficiënt bij ontlasten) [m2/s]) nagenoeg gelijk. In dat geval is de verhouding van de leklengte voorland en leklengte achterland gelijk bij stationaire en niet-stationaire stroming. Zo niet, dan geldt:
Formule 3 geeft aan dat de verhouding in de tijdsafhankelijke lekfactor voor het voor- en achterland evenredig is met de verhouding in de consolidatiecoëfficiënt enerzijds en de zwelcoëfficiënt anderzijds, tot de macht een kwart.
Waarin:
λ'tTijdsafhankelijke lekfactor achterland [m].
λ''t Tijdsafhankelijke lekfactor voorland [m].
cv Consolidatiecoëfficiënt bij samendrukking [m2/s].
c’v Zwelcoëfficiënt (consolidatiecoëfficiënt bij ontlasten) [m2/s].
De vierde-machtswortel betekent een zwakke invloed. Daardoor verschuift het kantelpunt enigszins in de tijd. Meestal is de positie van het kantelpunt nagenoeg gelijk in stationaire en niet-stationaire situaties.
De stijghoogte onder het binnentalud van de dijk is meestal van belang voor het mechanisme afschuiven langs een glijvlak aldaar. De stijghoogte in de zandlaag op afstand x Eerste horizontale coördinaat [m] van het kantelpunt onder het binnentalud is gelijk aan:
Formule 4 beschrijft de stijghoogte in de zandlaag op afstand x van het kantelpunt onder het binnentalud ten opzichte van de stijghoogte in de nul-situatie: een negatieve e-macht met als macht x/λt’.
Waarin:
ϕ(x) Stijghoogte in het punt x [m+NAP].
ϕ0 Stijghoogte in de nul-situatie, ver in het achterland [m+NAP].
Hk Verval over de kering [m].
x Horizontale coördinaat ten opzichte van het kantelpunt [m].
λ't Tijdsafhankelijke lekfactor achterland [m].
λ''t Tijdsafhankelijke lekfactor voorland [m].
Als x Eerste horizontale coördinaat [m] veel kleiner is dan de lekfactor, dan volgt hieruit dat de stijghoogte in het punt x Eerste horizontale coördinaat [m] nagenoeg gelijk is aan die van het kantelpunt. Dit betekent, dat iedere tijdsafhankelijke stijghoogte in de zandlaag onder het binnentalud gelijk is aan de stationaire stijghoogte van het kantelpunt. Dit maakt de analyse gemakkelijk.