Zoeken in deze site

Inhoudsopgave


Geohydrologische aspecten bij het schematiseren van de grondopbouw

Geohydrologische schematisering

Op basis van de geïdentificeerde geohydrologische situatie moet de geohydrologische schematisering worden opgesteld. Veelal gaat het om waterspanningen in zandlagen onder de dijk die bij de binnenteen voor opdrijven of opbarsten zouden kunnen zorgen. Ook gaat het om het verloop van waterspanningen (verticaal) over klei- en veenpakketten en/of stijghoogtes in het dijklichaam, voor zover die via grondwaterstroming door de ondergrond ontstaan.

De geohydrologische karakterisering is een schematisering van lagen die watervoerend zijn (zandlagen) en slecht doorlatende pakketten (klei en veenlagen). Van de watervoerende lagen moet aangegeven worden of en hoe die in verbinding (kunnen) staan met oppervlaktewater, wat invloed kan hebben, of heeft, op het waterspanningsbeeld in de dijk en de omgeving. Daarbij moet uiteraard rekening worden gehouden met de 3D configuratie van de lagen. In de slecht doorlatende lagen worden in de regel slechts geringe horizontale grondwaterstroming verondersteld. Als gevolg van potentiaalverschillen tussen watervoerende lagen boven en onder de slecht doorlatende laag kan ook verticale grondwaterstroming optreden.

Doel van de geohydrologische schematisering

Doel van de geohydrologische schematisering is primair het in beeld brengen van de mogelijke invloed van (veranderingen van) open waterpeilen en grondwaterpeilen in de omgeving op de ontwikkeling van waterspanningen in en nabij de dijk. Op basis van de geohydrologische schematisering kunnen rekenmodellen voor grondwaterstroming worden gekozen om de waterspanningen in de ontwerp- of toetssituatie te berekenen en/of aan de hand van metingen te schatten (bijvoorbeeld extrapolatie van een meting van de getijderespons).
Ook kunnen gebiedsdekkende grondwatermodellen opgesteld en/of gebruikt worden, welke gekalibreerd dienen te worden op basis van meetdata.

Mate van detail

De benodigde mate van detail van de schematisering is afhankelijk van de rekenmodellen die men wil toepassen. Detailinformatie wordt ontleend aan:

  • Boringen en sonderingen (voor het classificeren en schatten van de dikte van grondlagen).
  • Peilbuismetingen en zo mogelijk responsmetingen in de zandlagen, om te verifiëren of en in welke mate deze communiceren met oppervlaktewater.
  • Waterspanningsmetingen in slecht doorlatende lagen.
  • Metingen van grondwaterstanden (freatisch).

Lengterichting

Net als voor de globale karakterisering van de ondergrondopbouw geldt dat de geohydrologische karakterisering in de lengterichting en dwars op de dijk variabel kan zijn. Verder geldt ook dat de beschikbare informatie niet toereikend kan zijn om tot een eenduidig geohydrologische karakterisering of modelering te komen. Met additioneel grondonderzoek (bijvoorbeeld metingen van waterspanningen) kan dan geprobeerd worden wel een eenduidig(er) beeld te verkrijgen. Maar ook dan kunnen er nog onzekerheden resteren. Deze moeten worden meegenomen in het verdere schematiseringproces.

Literatuur

Technisch rapport grondmechanisch schematiseren bij dijken. Expertise Netwerk Waterveiligheid (ENW), oktober 2012.

Versies