Zoeken in deze site

Inhoudsopgave


Omgang met ruimtelijke variatie, anisotropie en onzekerheden bij grondeigenschappen

Het bepalen van grondeigenschappen wordt vaak gedaan met behulp van laboratoriumproeven, maar het is ook mogelijk om een default set voor de parameters te hanteren. Bij laboratoriumproeven kan gebruik gemaakt worden van een lokale of regionale proevenverzameling (zie Karakteristieke waarde op basis van een regionale proevenverzameling en Karakteristieke waarde op basis van een lokale proevenverzameling). In het eerste artikel wordt ingegaan op de omgang met ruimtelijke variabiliteit in grondeigenschappen.

Een grondsoort wordt anisotroop genoemd als de eigenschappen van de grond niet in iedere richting hetzelfde zijn. Voor het faalmechanisme piping speelt dit vooral een rol in de doorlatendheidsparameters. Bij heterogene zandlagen verschilt de doorlatendheid in de verticale en horizontale richting. De anisotropie in doorlatendheid kan worden gemeten met HPT-AMPT-metingen.

Bij het mechanisme afschuiven speelt dit een rol in de sterkte van de grond. Bij het beschrijven van grondgedrag wordt vaak verondersteld dat de sterkte van de grond in de actieve, passieve en neutrale zone even groot is, maar dit is niet helemaal juist. Grond heeft namelijk een andere sterkte in compressie dan in extensie. Daarnaast kan de schuifsterkte ook variëren met de richting van het schuifvlak. Dit gedrag wordt anisotropie genoemd. Een internationaal bekende methode om anisotropie in rekening te brengen is de ADP-methode (Active, Direct, Passive). In bijlage 2 van het [Technisch rapport waterkerende grondconstructies, 2001] wordt deze methode uitgebreid beschreven. Daarnaast wordt in artikel Piek-schuifsterkte versus grote-rek-schuifsterkte verder ingegaan op anisotropie en de invloed hiervan op de ongedraineerde schuifsterkte.

De omgang met onzekerheden in grondeigenschappen staat beschreven in Materiaalfactor voor macrostabiliteit.

Literatuur

Versies