Zoeken in deze site

Inhoudsopgave


Laboratoriumonderzoek (met name de classificatie-onderzoeken) voor de grondopbouw

Met behulp van laboratoriumonderzoek kunnen geotechnische laageigenschappen bepaald worden. Laboratoriumclassificatie, volumiek gewicht en watergehalte, of proctordichtheid proeven worden veelvuldig uitgevoerd voor het beter inzichtelijk maken van de grondopbouw bij het toetsen of ontwerpen van waterkeringen.

De grondsoorten kunnen met meer zekerheid (dan alleen met een veldclassificatie) worden bepaald met behulp van laboratoriumonderzoek op monsters van boringen. Met behulp van laboratoriumonderzoek kunnen geotechnische laageigenschappen bepaald worden. De volgende beproevingen worden veelvuldig uitgevoerd voor het beter inzichtelijk maken van de grondopbouw bij het toetsen of ontwerpen van waterkeringen. Hieronder is een beknopte beschrijving opgenomen van het toepassingsgebied met voor- en nadelen. Voor een uitgebreide beschrijving van de proeven wordt verwezen naar [Technisch rapport waterkerende grondconstructies, 2001] of betreffende NEN-normbladen.

  • Laboratoriumclassificatie. Ten behoeve van de identificatie van grondlagen, vaak ter verificatie van de (ruwe) veldclassificatie. Hiermee kunnen Atterbergse grenzen (vloeigrens, uitrolgrens en plasticiteitsindex), zandgehalte, lutumgehalte, kalkgehalte, organische stof gehalte, zoutgehalte en korrelverdeling worden onderzocht. Het voordeel hiervan is dat de classificatie objectiever kan worden bepaald dan bij een veldclassificatie.
  • Volumiek gewicht en watergehalte. Relatief eenvoudige en goedkope proef die kan worden uitgevoerd op een klein ongeroerd monster.
  • Proctordichtheid. Uit de proctorproef volgt het optimum watergehalte Wopt. Dit is het watergehalte waarbij de grootste dichtheid verkregen kan worden. Deze proeven geven een goede indicatie over de verwerkbaarheid van klei en worden daarom veel gebruikt tijdens de uitvoering.

Literatuur

Versies