Zoeken in deze site

Inhoudsopgave


Functies van een steenzetting

Primaire functie steenzetting

De primaire functie van een steenzetting is het leveren van veiligheid tegen overstromen door het beschermen van een dijk, dam of oever tegen erosie van gronddeeltjes door golf- en/of stromingsbelasting. Erosie van het buitentalud is een belangrijk faalmechanisme voor waterkerende grondlichamen. In de meeste gevallen moet erosie worden voorkomen uit het oogpunt van veiligheid tegen overstromen, dus niet zozeer uit economisch oogpunt (schadebeperking). Als de afmetingen van het grondlichaam afgestemd zijn op een dynamisch proces (zoals bij sommige grindoevers en bij duinen) is enige vervorming toelaatbaar. Als dat niet zo is (zoals doorgaans bij dijken en dammen), moet afslag worden voorkomen door een stabiele bekleding.

Bekledingen voorkomen dat het onderliggende grondlichaam rechtstreeks wordt belast door golven en stroming. Dit werkt alleen als de bekleding zelf stabiel is onder de belasting. Bekledingen ontlenen hun stabiliteit aan het gewicht en/of aan de samenhang van de bekleding. Deze twee principes (gewicht en samenhang) zorgen voor de sterkte van bekledingen; de verhouding tussen de bijdrage van gewicht en van samenhang is voor elk type bekleding verschillend.

Bij harde bekledingen is het ene uiterste de bekleding van losgestorte materialen (gewicht overheerst) en het andere uiterste de monolietbekleding van beton of asfalt (samenhang overheerst). Steenzettingen zijn een tussenvorm: de samenhang tussen de elementen draagt bij aan de stabiliteit, en tegelijkertijd is de bekleding flexibel en open.

Begroeibaarheid - Functies van een steenzetting

Een steenzetting kan mogelijkheden bieden voor bijzondere flora en fauna. Ten eerste heeft de zone rond de waterlijn, waar een steenzetting zich bevindt, in het algemeen een bijzonder ecologisch karakter. Daarnaast kan ook het harde substraat van een steenzetting zorgen voor bijzondere omstandigheden, vergelijkbaar met de Atlantische rotskusten.

De ecologische potentie van elke steenzetting hangt af van allerlei factoren: externe omstandigheden (zoals getijwerking, golfklimaat, sedimentatie, waterkwaliteit, zoet of zout water), maar ook bekledingseigenschappen (zoals oppervlakteruwheid, aanwezigheid van holten en spleten, en watervasthoudend vermogen).

Sommige constructiematerialen kunnen het milieu belasten (bijvoorbeeld restproducten als koperslakblokken of mijnsteen); in zo'n geval kan een steenzetting een rechtstreeks nadelig effect hebben op de organismen op de dijk of dam (en daarnaast op de wijdere omgeving).

Als we naar de flora en fauna op de steenbekledingen kijken, dan zien we twee duidelijk verschillende zones op de zeedijk. Namelijk de zone onder gemiddeld hoogwater (GHW) en de zone boven gemiddeld hoogwater. De zone onder GHW komt bij iedere vloed onder water te staan. In deze zone vinden we voornamelijk wieren, algen, schelp- en weekdieren. De zone boven GHW komt alleen bij springvloeden en stormcondities onder water. In deze zone vinden we voornamelijk vaatplanten en korstmossen. Beide zones worden hieronder nader toegelicht.

Voor achtergronden over de begroeibaarheid van steenzettingen wordt verwezen naar de rapporten: ‘Ontwerp en benutting van harde infrastructuur in de getijzone voor ecologische en recreatieve waarden’ , ‘Planten en wiergemeenschappen op de Westerscheldedijken’  en ‘Project Ecozuilen Eindrapport monitoring 2001-2002‘.

Zone onder gemiddeld hoogwater

Deze zone staat twee keer per dag bij vloed onder water en valt bij eb grotendeels droog. Deze zone kan begroeid raken met verschillende wieren, algen, schelp- en weekdieren. Het geheel aan soorten die voor kunnen komen, wordt vaak aangeduid als wiergemeenschappen. Het voorkomen van deze wiergemeenschappen is voornamelijk beperkt tot harde substraten. Het voorkomen van harde substraten in Nederland is weer voornamelijk beperkt tot zeeweringen. De wiergemeenschappen zijn dus in hun verspreiding in Nederland voornamelijk afhankelijk van de zeedijken. Het al dan niet voorkomen van wiergemeenschappen en hun samenstelling is afhankelijk van veel factoren die elkaar onderling ook weer beïnvloeden. Hieronder worden de belangrijkste kort genoemd.

Expositie ten opzichte van windrichting

De wiergemeenschappen kunnen zich het beste ontwikkelen onder rustige omstandigheden. De expositie van de dijk ten opzichte van de wind bepaald hoe vaak en hoe hoog de golfaanval is op de dijk. Is dit te frequent en te zwaar dan spoelen de wieren los van de glooiing, het voorland speelt hier ook een rol. Een grote open watervlakte zorgt voor een lange strijklengte waardoor de golven hoger zullen zijn. Een hoge zandplaat vlak voor de dijk (niet er tegenaan) zorgt voor beschutting waardoor er betere mogelijkheden zijn voor wiergemeenschappen om zich te vestigen.

Voorland

Het type voorland is ook belangrijk, wiergemeenschappen gedijen het beste bij een voorland van diep of ondiep water. Een laag gelegen slik is vaak ook nog geen probleem. Hoe hoger het voorland wordt hoe minder de wiergemeenschappen een kans krijgen omdat de zone waar ze op voor kunnen komen steeds kleiner wordt. Als er een schor als voorland is, zullen er over het algemeen geen wiergemeenschappen aanwezig zijn op de dijk.

Helderheid van het water

Wiergemeenschappen gedijen het beste bij helder water, hoe troebeler het water hoe meer sediment er vaak ook op de dijk neerslaat. Dit belemmert de groei en vestiging van wiergemeenschappen.

Tabel 1  Substraattypen steenbekledingen onder gemiddeld hoogwater.
Betonblokken Betonblokken zijn redelijk goed begroeibaar, het materiaal is vrij ruw, heeft een lichte kleur en houdt redelijk vocht vast. Bij een glooiing van betonblokken zijn echter weinig tot geen holten en spleten omdat ze strak tegen elkaar gelegd worden. Of het om vlakke betonblokken of haringmanblokken gaat, maakt niet uit. Ook een toepassing liggend of op z'n kant geeft geen verschil.
Betonzuilen Betonzuilen zijn redelijk goed begroeibaar. Het materiaal is vrij ruw en heeft een lichte kleur en houdt redelijk vocht vast. Door de vorm van de zuilen (zowel bij hydroblocks als bij basalton) ontstaan redelijke spleten.
Betonzuilen met ecotoplaag Door de betonzuilen uit te voeren met een ecotoplaag met een poreuze ruwe eigenschap wordt deze goed begroeibaar door het ruwe opppervlak en goede vochtvasthoudend vermogen. De hoeveeelheid spleten is gelijk aan gewone betonzuilen. het is belangrijk dat de ecotoplaag uit een ruwe poreuze steen bestaat, zoals bijvoorbeeld lavasteen.
Basalt Basalt is een harde natuursteen met een donkere kleur die slecht vocht vasthoudt. Het is dan ook matig begroeibaar. Onder rustige omstandigheden kan zich een goede wiergemeenschap ontwikkelen. Door de onregelmatige vorm ontstaan er veel holtes en spleten waardoor er veel anemonen, schelpdieren en alikruiken op voor kunnen komen. Het zeldzame groefwier lijkt in de Oosterschelde een voorkeur te hebben voor basalt.
Doornikse steen Doornikse steen is een harde gelaagde natuursteen die donker van kleur is en slecht vocht vasthoudt. Door de vrij grote, redelijk rechte blokken zijn er niet veel spleten en holtes tussen de blokken. Het is dan ook matig begroeibaar.
Overlaging met beton Beton is vrij ruw en houdt redelijk vocht vast en kan dus ook redelijk begroeien. Doordat het een vlakke aaneengesloten plaatconstructie wordt, zijn er geen spleten en holten aanwezig.
Vilvoordse steen Vilvoordse steen is een poreuze natuursteen met een lichte kleur die goed vocht vasthoudt. Het is dan ook goed begroeibaar. Door de onregelmatige vorm zijn er veel spleten aanwezig. Momenteel komen de meeste soortenrijke wiergemeenschappen voor op Vilvoordse steen.

Literatuur

Cirkel, J., C. van Dam, E. van den Akker en J.W. Nell. Handreiking dijkbekledingen : Deel 2 Steenzettingen (HDD2). Rijkswaterstaat (RWS WVL) en Projectbureau Zeeweringen, januari 2015.

Over versie 1.0: 22 januari 2025

Versie 1.0