Zoeken in deze site

Inhoudsopgave


Aansluiting van een dijk op een ander type waterkering of hoge gronden

Een aansluitingsconstructie dient om waterkeringen van een verschillend type op elkaar aan te sluiten. Onder een aansluitingsconstructie wordt het gehele dwars- en lengteprofiel van een grondconstructie verstaan, in zijn afwijkende vorm, bij de overgang van dijk naar een duin, hoge gronden of een kunstwerk. Een dergelijke aansluiting is daarmee te beschouwen als een grootschalige overgangsconstructie.
Door de afwijkende vorm van de aansluiting kunnen, onder andere door turbulentie en golfdiffractie, lokaal grotere hydraulische belastingen optreden dan in eerste instantie voor een rechte dijkstrekking zijn bepaald. Dit kan gevolgen hebben voor de morfologie, ter plaatse van de overgang van bijvoorbeeld een dijk naar een duin resulterend in een versnelde afslag.
Deze verhoogde belastingen moeten door de beheerder zelf op grond van zijn lokale ervaring, eventueel met specialistische ondersteuning, worden bepaald.

Aansluiting van dijk op duin

Bij de aansluiting van een dijk op een duin gaat het om de overgang van een zachte waterkering (duin) naar een harde waterkering (dijk). De aanduiding ‘hard’ is hierbij feitelijk slechts in relatieve zin bedoeld en kan dan ook worden opgevat als ‘relatief hard’. In deze ruimere betekenis valt overigens ook de aansluiting van een onverdedigd duin op een duinvoetverdediging onder aansluitingsconstructies.


Ten aanzien van de morfologische effecten tijdens duinafslag zijn te onderscheiden, zie Figuur 1:

  1. Een abrupte beëindiging.
  2. Een geleidelijke overgang.


Vanuit het oogpunt van waterkering is een belangrijk onderscheid:

  • Een gesloten beëindiging, waarbij de constructie reikt tot de achterkant van de afslagzone.
  • Een open beëindiging, waarbij de constructie bij extreme afslag achterspoeld raakt.
Figuur met linksboven een voorbeeld van een abrupte overgang met gesloten beëindiging, met daarnaast twee voorbeelden van een geleidelijke overgang met een gesloten beëindiging. Linksonder een voorbeeld van een abrupte overgang met open beëindiging, met daarnaast twee voorbeelden van een geleidelijke overgang met een open beëindiging.
Figuur 1 Type beëindiging dijk in duin (boven: gesloten beëindiging, onder: open beëindiging.

Het te kiezen type overgang wordt mede bepaald door de aanwezige duinsterkte ter plaatse van de aansluiting. Bij een marginaal duin is er geen ruimte genoeg om een gesloten eindconstructie aan te leggen zonder dwars door het duin te graven. Bij een algehele dijk- annex duinverzwaring is dat geen overwegend bezwaar. De ingreep in de totale waterkering is dan zo omvangrijk dat de doorgraving daarin zowel technisch als financieel van ondergeschikt belang is. Indien uitsluitend de overgang moet worden gemaakt dan moet doorgraving van het duin bij voorkeur worden vermeden en valt de keuze op een open beëindiging, mede vanwege de veel lagere kosten.


De overgang van een duin naar een dijk moet zodanig zijn uitgevoerd dat faalkans past binnen de daarvoor gereserveerde faalkansruimte afgeleid uit de overstromingskans voor het betreffende keringtraject. De aansluitingsconstructie moet in verband hiermee voldoende weerstand kunnen bieden tegen golfoverslag en omspoelingen. Het artikel Aansluiting duin op dijk [?] gaat dieper in op een schetsontwerp voor de aansluiting van een dijk op een duin.


Aansluiting van dijk op kunstwerk

Aangezien de wanden van kunstwerken bijna altijd vrij strak (glad) zijn, zal bij hoge waterstanden er bijna zeker gevaar voor kwel (onder- en achterloopsheid) langs het kunstwerk aanwezig zijn. Ter voorkoming hiervan zullen zowel onder als naast het kunstwerk kwelschermen aanwezig moeten zijn. Deze schermen moeten voldoende diep steken, hoog en breed zijn om kwel, heave en/of piping te voorkomen. Rekenregels voor kwelschermen staan in het artikel Rekenregels voor kwelschermen [?], de [Leidraad waterkerende kunstwerken en bijzondere constructies, 1997] en het [Technisch rapport zandmeevoerende wellen, 1999].
Door de aanwezigheid van verticale wanden kan bij aansluitingen van een dijk op een kunstwerk versterkte golfaanval optreden. Dit vereist speciale aandacht bij het dimensioneren van de overgangsconstructies waarmee de taludbekledingen op het kunstwerk worden aangesloten. En ook zettingsverschillen tussen dijk en kunstwerk moeten door de bekleding kunnen worden opgevangen.

Aansluiting van dijk op hoge gronden

In principe gelden voor de aansluiting van een dijk op hoge gronden dezelfde regels als voor de overgang van een dijk naar een duin. Een verschil hierbij kan de samenstelling van de hoge gronden zijn, die vaker bestaan uit goed erosiebestendig materiaal. Als er geen ruimte is voor een afslagprofiel, of als een afslagprofiel niet gewenst is, moeten de aan de dijk aansluitende waterkerende taluds erosiebestendig worden uitgevoerd. Bij bandijken, die in normale toestand geen water keren, gaat het grondlichaam van de dijk meestal gewoon over in ‘de berg zand’ waardoor de hoge gronden zijn gevormd. In Figuur 2 staat als voorbeeld de aansluiting van de bandijk langs de Neder-Rijn aan de Grebbeberg.


Er moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat bij (voorziene) peilstijgingen de aansluiting verder richting de hoge gronden verschuift, zie de memo [Handelingsperspectief hoge gronden en waterveiligheid, 2017].

Figuur met topografische kaart van de aansluiting van de Grebbeberg (hoge gronden) op de Grebbedijk.
Figuur 2 Voorbeeld van een aansluiting van dijk op hoge gronden.

Literatuur

Handelingsperspectief hoge gronden en waterveiligheid ; Memo. Ministerie van Infrastructuur en Milieu, augustus 2017.

Leidraad waterkerende kunstwerken en bijzondere constructies. Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW), juni 1997.

Technisch rapport zandmeevoerende wellen. Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW), rapport TAW99-26, maart 1999.

Versies