In Nederland ligt zoals gezegd een uitgebreid stelsel van waterkeringen die mensen en goederen beschermen tegen overstromingen. Door de onzekerheid over de sterkte en belastingen van deze keringen is altijd sprake van een overstromingsrisico. De vraag is wat een aanvaardbaar risiconiveau is. Dit hangt onder andere samen met de kosten voor het verkleinen van het risico.
Het risico van een overstroming is op meerdere manieren te beheersen. Ten eerste is de kans op een overstroming te verkleinen door waterkeringen te versterken of de belasting te verlagen, bijvoorbeeld door rivierverruiming. Ten tweede zijn de omvang van de schade en het aantal slachtoffers te beïnvloeden via de ruimtelijke inrichting, bijvoorbeeld door niet te bouwen in laaggelegen gebieden. Ten derde zijn de gevolgen te beperken door te zorgen voor goede evacuatiemogelijkheden en rampenbeheersing.
Figuur 1 De verschillende lagen van meerlaagsveiligheid.
Ingegeven door de historie van overstromingen en de toenemende bevolkingsdruk is in Nederland al lang geleden de keuze gemaakt om in te zetten op het voorkomen van overstromingen door waterkeringen aan te leggen. Dit betekent niet dat het beperken van gevolgen niet zinvol is; een strategische keuze om op de langere termijn de gevolgen niet te laten toenemen zou zeer verstandig kunnen zijn. Echter, in Nederland is de meest doelmatige manier om het overstromingsrisico te verkleinen bijna altijd het verkleinen van de kans op een overstroming. Daarom hebben we een uitgebreid stelsel van keringen, welke wettelijk zijn verankerd.
De normen in de Waterwet zijn afgeleid van het overstromingsrisico dat aanvaardbaar wordt gevonden voor gebieden die bescherming genieten van primaire keringen (de Waterwet stelt geen eisen aan de bescherming tegen overstromingen in buitendijks gebied).
De normen voor deze gebieden berusten op de volgende twee principes:
Iedereen moet kunnen rekenen op dezelfde minimale bescherming: het basisbeschermingsniveau, uitgedrukt in Lokaal Individueel Risico (LIR).
Waar de gevolgen van een overstroming zeer groot zijn, is een kleinere overstromingskans passend, op basis van het groepsrisico en een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA).
Figuur 2 De principes die ten grondslag liggen aan de overstromingskansnormen voor de primaire waterkeringen.
Op hoofdlijnen geldt: hoe groter de potentiële gevolgen, des te strenger de bijbehorende normen. Grote gevolgen kunnen bestaan uit veel slachtoffers of grote economische schade. Daarnaast kunnen de gevolgen groot zijn als grote maatschappelijke verstoring optreedt bij overstroming van bijzondere objecten zoals de kerncentrale bij Borssele.
De normen voor de dijktrajecten variëren van 1/100 tot 1/1.000.000 per jaar. Deze normen leiden ertoe dat het risico (kans maal gevolg) in de overstroombare delen van Nederland vrijwel gelijk is.
Figuur 3 Maximaal toelaatbare overstromingskansen: de ondergrenzen zoals vastgelegd in de Waterwet.
De overstromingskansnormen gelden voor zogenaamde dijktrajecten. Dit zijn delen van de oorspronkelijke dijkringen. Ze zijn bepaald door rekening te houden met het overstroombare gebied en de omvang van de schade. De afmetingen van een waterkering worden naast de norm ook door de lengte van het traject bepaald. In totaal zijn zo 234 dijktrajecten gedefinieerd met een lengte die varieert van 0,2 tot 47 kilometer en een gemiddelde lengte van 15 kilometer. Ieder traject is in de Waterwet vastgelegd via de Rijkscoördinaten van het begin- en eindpunt en een kaart.
Figuur 4 Het lokaal individueel risico en de economische schade als alle keringen voldoen aan de eisen in de Waterwet.