In de Waterwet staan verschillende typen betrouwbaarheidseisen voor waterkeringen:
Voor de trajecten die direct bescherming tegen een overstroming bieden, zijn de eisen geformuleerd in termen van overstromingskansen. Een overstromingskans is een ‘kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt dat dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade ontstaan’.
Voor voorliggende keringen zoals de Afsluitdijk zijn de eisen geformuleerd in termen van faalkansen. Een faalkans is in dit verband een ‘kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject waardoor de hydraulische belasting op een achterliggend dijktraject substantieel wordt verhoogd’.
Voor de Ramspolkering, Oosterscheldekering, Hollandsche IJsselkering en de Maeslantkering gelden aanvullende eisen voor de kans op niet-sluiten per sluitvraag.
Voor de Diefdijk, een compartimenterende kering, zijn de eisen geformuleerd in termen van overstromingskansen gegeven een belasting op de kering.
Voor de keringen langs het Volkerak-Zoommeer zijn aanvullende eisen gesteld vanwege de mogelijke waterberging. Deze kansen zijn geformuleerd in termen van overstromingskansen gegeven waterberging.
Voor trajecten met een overstromings- of faalkans zijn altijd twee waarden gespecificeerd, elk met een eigen functie:
Als de overstromingskans van een traject volgens de periodieke wettelijke beoordeling groter is dan deze waarde, moet dit worden gemeld aan de minister van Infrastructuur en Milieu. Het bereiken van de signaleringswaarde is een van de voorwaarden voor subsidiëring van maatregelen.
Dit is de overstromings- of faalkans waarop de waterkering ‘minimaal berekend moeten zijn’ (art. 2.2, lid 4 en Memorie van Toelichting). De ondergrens is de maximaal toelaatbare waarde van de overstromings- of faalkans. Als hieraan wordt voldaan, is het basisbeschermingsniveau gewaarborgd.
Figuur 1 De functie van de signaleringswaarde en ondergrens.
Een vaak gestelde vraag is: wat is nu de kans dat er in een jaar een grootschalige overstroming optreedt in Nederland? Deze vraag is niet eenvoudig te beantwoorden. De afzonderlijke kansen van de dijktrajecten mogen dan niet zonder meer opgeteld worden om deze kans te bepalen, omdat een zeer extreme natuurgebeurtenis een groot deel van Nederland tegelijk kan belasten. Wel kan gesteld worden dat deze kans groter is dan de grootste overstromingskans van alle dijktrajecten. Stel dat deze grootste jaarlijkse kans 1/100 bedraagt, dan is de kans in een jaar op een overstroming ergens in Nederland groter dan 1/100.
Er bestaan uiteenlopende typen betrouwbaarheidseisen in de Waterwet: overstromingskansen, faalkansen, overstromingskansen gegeven een belasting en overstromingskansen gegeven waterberging. De wijze van beoordeling en ontwerp is voor deze eisen in grote lijnen gelijk. In de volgende hoofdstukken wordt alleen gesproken over overstromingskansnormen om de tekst niet onnodig gecompliceerd te maken. De term faalkans wordt in dit boekwerk gebruikt als algemene aanduiding voor de kans op overschrijding van een uiterste grenstoestand (dit is een ander gebruik van dit begrip dan in de Waterwet).
Oude en nieuwe normen
Een vergelijking tussen de strengheid van de oude overschrijdingkansnormen per dijkring en de nieuwe overstromingskansnormen voor de dijktrajecten is niet zonder meer mogelijk vanwege het verschil in de betekenis en ruimtelijke eenheid. De nieuwe overstromingskansbenadering gaat uit van de kans op verlies van waterkerend vermogen (met een overstroming tot gevolg) en verschilt van de oude veiligheidsfilosofie waarbij het uitgangspunt is dat de ontwerpwaterstand veilig gekeerd dient te worden. De ontwerpregels zijn in de oude systematiek dan ook veelal gebaseerd op criteria die verband houden met het begin van falen, zoals schade aan de bekleding.
Voor dijkring 14 Zuid-Holland heeft de Deltacommissie in de jaren zestig van de vorige eeuw een passende overstromingskans afgeleid van 1/125.000 per jaar, die uiteindelijk is vertaald in een jaarlijkse overschrijdingskansnorm van de waterstand van 1/10.000 per jaar. De kering werd zodanig gedimensioneerd dat de overstromingskans kleiner was dan 1/10.000 per jaar, mogelijk zelfs in de buurt van 1/100.000 per jaar. De nieuwe maximaal toelaatbare overstromingskans voor de trajecten in dijkring 14 varieert van 1/3.000 tot 1/30.000 per jaar.
Een vergelijking is lastig, maar het lijkt erop dat voor bijna alle trajecten de eisen op basis van de overstromingskansnormen in de praktijk strenger zijn dan met de oude normen, vooral ook door expliciet rekening te houden met het lengte-effect (zie Lengte-effect en faalmechanismen per traject). In het rivierengebied zijn bovendien de normgetallen veel strenger.
Bij kunstwerken en duinen leek de uitwerking van de systematiek op basis van overschrijdingskansnormen, zoals vastgelegd de [Leidraad Kunstwerken, 2003] en het [Technisch rapport duinafslag, 2007], al sterk op die van de nieuwe systematiek op basis van faalkanseisen. Deze faalkanseisen zijn direct te vergelijken met de faalkanseisen die horen bij de nieuwe normen. Voor duinen en voorliggende keringen die uit kunstwerken bestaan zijn de nieuwe eisen gelijk of iets soepeler.