Op het moment dat deze scheur is ontstaan hoeft niet direct piping op te treden. Het water moet eerst voldoende opwaartse kracht kunnen leveren om de zandkorrels vanuit het zandpakket verticaal over de dikte van het slecht doorlatende zandpakket omhoog te kunnen stuwen. Het water stroomt uit het zandpakket naar dit punt, omdat dit de weg van de minste weerstand vormt. Op het moment van opbarsten is een hoge waterdruk onder het opbarstpunt aanwezig. De stijghoogte van het grondwater is groter dan onder hydrostatische omstandigheden. Na het opbarsten kan het water wegstromen, zodat de druk in het zandpakket ter plaatse van het uittredepunt bijna gelijk wordt aan die van het polderwater. Een groot deel van het water dat door het zandpakket stroomt, wordt nu afgevoerd via het opbarstkanaal. De stroomlijnen in het zandpakket concentreren zich nabij het uittredepunt, met andere woorden de stroomsnelheid ter plaatse van het uittredepunt is hoog. De snelheid kan zo hoog zijn dat de waterstroming het gewicht van het zand overschrijdt: het zand bevindt zich dan in een zogenaamde gefluïdiseerde toestand (drijfzand) en gedraagt zich als een zware vloeistof. Deze zware vloeistof wordt afgevoerd door het opbarstkanaal. Bovenaan het opbarstkanaal is sprake van in beweging zijnde zandkorrels in de vorm van in de wel “kokend” zand.
Het zand wordt als gevolg van de hoge gradiënt (waterdrukverschil over opengescheurde deklaagdikte) door het omhoog wellende water naar boven gestuwd en zakt ter plaatse van het maaiveld weer terug naar de pipe als gevolg van de afname in stroming bij het verlaten van de pipe. Het zand lijkt als het ware te ‘koken’. De druk van het omhoog wellende water is nog onvoldoende hoog om het zand over de rand van de wel te transporteren en op maaiveld af te zetten. Het water uit de wel komt dan wel over de rand heen en er is sprake van een watervoerende wel.
Het proces van omhoog stromend zand wordt heave genoemd.