Zoeken in deze site

Planologie en geografie - Overige randvoorwaarden voor het ontwerp

Planologie en geografie

Een bestaande dijk heeft doorgaans een min of meer slingerend tracé met bebouwing en begroeiing aan polder- en/of rivierzijde. Ook ligt op de dijk bijna altijd een 2-strooks rijweg.

Indien de dijkversterking moet worden uitgevoerd zonder de bestaande situatie met betrekking tot de omgeving te wijzigen (dus zonder de bebouwing op en naast de dijk te amoveren), dient de kistdam of diepwand te worden ingepast in de aanwezige ruimte.

Dit houdt in dat de werkruimte voor het installeren van de wanden gering is, terwijl daarvoor juist veelal groot materieel vereist is (zie hoofdstuk 10, Uitvoering).

636300281604093053Image_156_jpg

Bij de plaatsing van een kistdam moeten er twee damwanden worden geplaatst, waarbij de onderlinge afstand vanwege de constructieve eisen al in grote lijnen vastligt. De inpassing van de kistdam in het dwarsprofiel is hierdoor (tevens als gevolg van de al eerder genoemde beperkte ruimte) zo mogelijk nog gecompliceerder dan bij een enkele diepwand.

Geconcludeerd kan worden dat de randvoorwaarden waarbinnen de constructie moet worden ontworpen ten dele tegenstrijdig zijn. Hierover kan het volgende worden opgemerkt:

  • Ruimtebeslag bouwterrein

Voor materieel en materiaal is een werkterrein met een strookbreedte van circa 10m benodigd indien er geen belendende bebouwing is. Is dat wel het geval, dan dient de vrije ruimte tussen de gevels ten minste circa 12m te bedragen. De precieze maten zijn afhankelijk van het in te zetten materieel en de uitvoeringswijze. Is de beschikbare ruimte kleiner dan 10 à 12m, dan zal de inzet van speciaal ontwikkelde machines noodzakelijk kunnen zijn. De bovengenoemde maten gelden zowel voor aanleg van een kistdam als voor een diepwand.

  • Afstand tot bestaande bebouwing

    Om een ongunstige invloed op de bestaande bebouwing te voorkomen/beperken dient de wand (kistdam of diepwand) op een zo groot mogelijke afstand van de bestaande bebouwing te worden gesitueerd. Als minimum afstand tussen wand en bestaande bebouwing wordt wel circa 2m gehanteerd (dagmaat). Dit is een praktische maat, rekening houdend met de benodigde ruimte voor het materieel en hulpconstructies (bijvoorbeeld geleidewand bij diepwand) en voor het leggen van kabels en leidingen.

    Om de nadelige invloed op de bebouwing bij een dergelijk kleine afstand te beperken, dienen eisen gesteld te worden aan de uitvoering, bijvoorbeeld damwanden indrukken in plaats van intrillen en bij diepwanden de sleuflengte beperken (zie hoofdstuk 10, Uitvoering). In bepaalde situaties, bijvoorbeeld bij gevoelige bebouwing, kan een grotere afstand vereist zijn. Bij damwanden is met name sprake van beïnvloeding door trillingen en geluid, bij diepwanden door het graven van de sleuf.

  • Situering kistdam

    De damwanden van een kistdam kunnen het beste gesitueerd worden aan weerszijden van de weg over de dijk. In verband met de beschikbare breedte worden de damwanden dan doorgaans geplaatst nabij de binnen- en buitenkruin van de dijk. In verband met de verkeersfunctie dient rekening te worden gehouden met de ter plaatse geldende minimale wegbreedte. Als een weg de kistdam kruist, zal na verloop van tijd door zetting de wand zich in het wegdek kunnen aftekenen. Van belang hierbij zijn mogelijke zettingen en zettingsverschillen tussen de wand(en) en de naastgelegen grond, zie ook paragraaf 7.4.

  • Situering diepwand

    Het verdient de voorkeur een diepwand aan de rand van het wegdek te situeren. Omdat een diepwand vrijwel altijd moet worden ingeklemd in de draagkrachtige laag (uitkra- gende ligger) zal deze vrijwel geen zakking ondergaan. Uit oogpunt van zetting en zettingsverschillen is het daarom ongewenst de diepwand onder de weg te plaatsen.

    636300281664093561Image_157_png

    Mede gezien de uitvoering en de benodigde werkbreedte, houdt dit in dat de diepwand ofwel nabij de binnenkruin ofwel nabij de buitenkruin van de dijk wordt geplaatst. De keuze is sterk afhankelijk van het op te lossen probleem (bv. bij macrostabiliteitspro- blemen aan het binnentalud, situering van de diepwand in de binnenkruin; zie paragraaf 3.4) en de lokale omstandigheden. Algemene regels zijn niet te geven. Bij een plaatsing nabij de buitenkruin kan soms evenwel volstaan worden met een lichtere wand omdat dan waarschijnlijk niet gerekend hoeft te worden met een volledig weggeërodeerd binnentalud.

  • Kabels en leidingen nabij de kruin van de dijk

    Indien bebouwing op de dijk voorkomt, zullen vrijwel altijd leidingen en kabels in en nabij de dijk aanwezig zijn die invloed kunnen hebben op de uitvoering van de diepwand of kistdam.

    Een ander aspect waar, bij de aanwezigheid van kabels en leidingen rekening mee moet worden gehouden is dat na het dichten van de sleuf t.b.v. de kabels en leidingen de lokale grondeigenschappen veranderd zijn. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat langs leidingen die in het voor- of achterland een slecht doorlatende laag doorsnijden, piping kan worden geïnduceerd. Dat geldt met name waar de leidingen aansluiten op gebouwen en zettingsverschillen kunnen ontstaan. Verwezen wordt hierbij naar Handreiking constructief ontwerp [47], NEN 3650 [31], NEN 3651 [32] en NPR 3659 [33].

    In het ontwerp moet voldoende ruimte opgenomen zijn om kabels en leidingen te kunnen aanleggen, ophalen en vervangen. De benodigde breedte is circa 2m. In principe worden alle kabels en leidingen omgelegd naar de zone naast de kistdam respectievelijk naast de diepwand. Bij zowel binnen- als buitendijkse bebouwing dienen 2 gescheiden stelsels van kabels en leidingen te worden aangelegd. Doorvoer van kabels en leidingen in dwarsrichting door de kistdam of diepwand is in principe ongewenst in verband met de waterkerende functie. Is een dergelijke doorvoer desalniettemin noodzakelijk, dan moet een waterdichte afsluiting worden gerealiseerd bijvoorbeeld met een rubber- manchet.

    Naast een diepwand kan het aanleggen van een goot een oplossing zijn voor kabels en leidingen, door deze te combineren met de geleidewand die nodig is voor het aanbrengen van de diepwand. De geleidewand aan die zijde van de diepwand wordt dan niet, zoals gebruikelijk, achteraf verwijderd.

    Voor algemene aspecten met betrekking tot kabels en leidingen wordt verwezen naar [47].

  • Toekomstige dijkverhogingen

    Voor een constructief element als een kistdam of diepwand wordt een levensduur van 100 jaar aangehouden. In verband hiermee dienen ook de mogelijke toekomstige dijkverhogingen in beschouwing te worden genomen. Om bestuurstechnische redenen kan het gewenst zijn de dijktafelhoogte te baseren op een periode van bijvoorbeeld 50 jaar en dan, halverwege de levensduur, de dijktafel te verhogen. Bij dimensionering op diepte en sterkte wordt hierbij uiteraard al wèl uitgegaan van toekomstig MHW en dijktafelhoogte, alleen de hoogte wordt nog niet gerealiseerd. Als een ophoging op de dijk onder taluds niet mogelijk is, dient de kistdam of diepwand te worden verhoogd (zie hoofdstuk 9, Nadere detaillering).

    Uiteraard dient de constructie te worden gedimensioneerd op alle mogelijke belasting- gevallen, dat wil zeggen:

  • de toestand direct na aanbrengen van de constructie;

  • de toestand ten tijde van de geplande ophoging (bijvoorbeeld na 50 jaar);

  • de toestand aan het eind van de geplande levensduur.

Bron

Technisch Rapport Kistdammen en Diepwanden in Waterkeringen (TR22)

Hoofdstuk
Overige randvoorwaarden voor het ontwerp
Auteur
Smidt J.Th de
Organisatie auteur
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
Opdrachtgever
Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde
Verschijningsdatum
11/1/2004 12:00:00 AM
PDF

Inhoudsopgave

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.