Uitvoeringsbegeleiding
Waterspanningen
In Construeren met Grond [CUR 162, 1993] wordt in detail ingegaan op het plaatsen van waterspanningsmeters en het interpreteren van de metingen. In deze paragraaf worden slechts enkele aandachtspunten weergegeven. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het Construeren met Grond [CUR 162, 1993].
Aanleiding en plaatsing
Als slappe lagen van enige dikte voorkomen, kunnen wateroverspanningen worden gegenereerd bij het aanbrengen van grondaanvullingen. Bij het ontwerp is nagegaan of de stabiliteit tijdens de uitvoering voldoende is en zijn zonodig aanvullende maatregelen uitgewerkt, of is een uitvoeringsfasering opgesteld. Indien hierbij de voortgang van de werkzaamheden afhankelijk is gesteld van de waterspanningen in de samendrukbare lagen, zullen de waterspanningen gemeten en geëvalueerd moeten worden.
De locaties van de waterspanningsmeters worden zodanig geselecteerd dat de waterspanningsmeters zinvolle en voldoende informatie geven. De grondophoging, de dikte van het pakket slappe lagen en de ligging van een eventuele glijcirkel spelen hierbij een rol. Anders dan bij de berekeningen vaak wordt verondersteld, kan ook naast een grondophoging een wateroverspanning gegenereerd worden.
De meters moeten altijd geplaatst worden vóórdat er ophogingen zijn aangebracht en bij voorkeur vóórdat er werkzaamheden zijn uitgevoerd, om de uitgangssituatie goed in beeld te krijgen. Het kan zijn dat er al wateroverspanningen zijn, als gevolg van eerder aangebrachte ophogingen of door het grondwaterbeeld ter plaatse. Bij de interpretatie van de metingen is deze informatie belangrijk.
Freatische lijn versus wateroverspanning
Een waterspanningsmeter meet in het algemeen de absolute druk, terwijl men geïnteresseerd is in de wateroverspanning. Om die af te leiden van de gemeten waarde is ook informatie over de ligging van de freatische lijn nodig, die apart gemeten moet worden. Informatie over de ligging van de freatische lijn is op zich natuurlijk ook al van belang. Omdat ook buitenwaterstanden invloed kunnen hebben op waterspanningen, bijvoorbeeld via het watervoerende pakket, of via de freatische lijn, is het aan te bevelen om bij elke meting de buitenwaterstand ook te registreren.
Betrouwbaarheid van de metingen
Voordat meetwaarden geïnterpreteerd kunnen worden, zal nagegaan moeten worden of de metingen betrouwbaar zijn. Een directe methode daarvoor is er niet, hoewel geëxperimenteerd wordt met zeer kleine peilbuizen naast een waterspanningsmeter. Indirect kan wel iets over de betrouwbaarheid worden gezegd. Nagegaan kan worden of de gemeten waarden en het verloop daarvan in de tijd overeenkomen met de prognose. Ook kunnen metingen van verschillende meters op vergelijkbare locaties verspreid over het werk met elkaar worden vergeleken. Indien twijfels bestaan over de betrouwbaarheid van de metingen, dan zouden extra meters geplaatst kunnen worden, of zou bijvoorbeeld aan de hand van waterspanningssonderingen aanvullende informatie verzameld kunnen worden. Wanneer meerdere metingen elkaar bevestigen dan geeft dat een positieve indicatie van de betrouwbaarheid van de metingen.
Het is mogelijk om het verloop van de waterspanningen te vergelijken met het verloop van de zettingen. Daarbij is het belangrijk onderscheid te maken tussen ééndimensionale en tweedimensionale processen. Bij tweedimensionale consolidatieprocessen is er altijd sprake van een initiële zakking, die soms wel 50% van de eindzakking kan bedragen.
Vervormingen
Indien de waterspanningen niet teruglopen of zelfs oplopen, zonder dat er grondaanvullingen hebben plaatsgevonden, dan bestaat de mogelijkheid dat er waterspanningen worden gegenereerd door vervormingen van de grond anders dan zettingen. Dit kan het geval zijn als er kruip optreedt, maar ook als er een doorgaande schuifvervorming optreedt. In dergelijke gevallen is het aan te raden om horizontale vervormingen te monitoren en waakzaam te zijn op andere verschijnselen die kunnen duiden op een afschuiving. Indien de mogelijkheid bestaat dat een afschuiving optreedt, dan zullen de stabiliteitsberekeningen nader beschouwd moeten worden. Aanvullend grondonderzoek is veelal wenselijk om na te gaan of lokaal wellicht lagen aanwezig zijn met lagere schuifsterkte- eigenschappen, of met een lager gewicht in het passieve deel van het glijvlak.
Grootschalige plastische vervormingen kunnen optreden nog zonder dat echt sprake is van een afschuiving. In dat geval is de actuele stabiliteitsfactor gelijk aan of iets meer dan 1. In deze situatie kunnen ook watersoverspanningen gegenereerd worden. Dit kan voorkomen worden door ofwel een voorzichtiger inschatting van de sterkte parameters ofwel een iets ruimere vereiste stabiliteitsfactor aan te houden bij het bepalen van de uitvoeringsstabiliteit.
Ophogingsfasering
Een specifieke toepassing van waterspanningsmeters is de inzet ervan bij het bepalen van het ophogingstempo, indien ophoging in slagen plaats vindt. Het tijdstip waarop een volgende slag kan worden aangebracht, wordt op basis van de waterspanningen bepaald. Hiervoor is een terugkoppeling met de berekeningen nodig. In Construeren met Grond [CUR 162, 1993] wordt hier verder op ingegaan.