Zoeken in deze site

Pomp-, put- en infiltratieproeven - Processen en modellen

Pomp-, put- en infiltratieproeven

Pomp- , put-en infiltratieproeven kunnen nodig zijn als bij het vooronderzoek niet voldoende informatie kon worden verkregen over het doorlaatvermogen (kD) van de zandondergrond en de weerstand tegen waterstroming (c) van afdekkende slecht doorlatende lagen. Gezien de kosten van vooral put- en pompproeven zal het aantal van deze proeven beperkt zijn.

Aan de nauwkeurigheid van de bepaling van kD- en c-waarden hoeven overigens niet zulke hoge eisen gesteld te worden, daar de te berekenen waterspanningen en stijghoogten in de meeste gevallen slechts in beperkte mate gevoelig zijn voor (kleinere) variaties in deze waarden.

Met pomp- en putproeven kunnen geohydrologische parameters zoals het doorlaatvermogen en de bergingscoëfficiënt (S) van een watervoerend pakket worden bepaald, alsmede de hydraulische weerstand tegen verticale stroming door een slecht doorlatende laag.

Bij een pompproef wordt door middel van één of meer putten water onttrokken aan één of meer watervoerende pakketten. Tijdens het pompen en gedurende enige tijd erna worden de veranderingen in de stijghoogten gemeten, in zoveel mogelijk punten op verschillende afstanden van de pompput. Met behulp van de dalingslijnen die in de peilfilters geregistreerd worden, kunnen de verschillende geohydrologische eigenschappen van de ondergrond worden bepaald. In het algemeen wordt de kD-waarde redelijk goed bepaald, maar de consolidatie coëfficiënt kan niet met de gangbare methode worden vastgesteld. Pomproeven zijn derhalve niet geschikt om het tijdsafhankelijk gedrag te meten, al geven ze wel een indicatie.

Wanneer tijdens het pompen alleen de stijghoogte in de pompput of in de omstorting van de put vastgelegd wordt, spreekt men van een putproef. Dit is een vereenvoudigde versie van de pompproef die vaak toegepast wordt om het boren van putten en het installeren van dure peilfilters te voorkomen. Een nadeel is echter dat uit deze proef alleen het doorlaatvermogen van het watervoerend pakket bepaald kan worden. Ook is het gebied waarvoor de berekende bodemparameter geldt, beperkt tot de directe omgeving van de put.

Infiltratieproeven dienen om de verticale doorlatendheid van de grond ter plekke te bepalen. Bij deze proeven wordt een ring (met een diameter van meestal 0,15 m) op het maaiveld geplaatst, met daaromheen - ter voorkoming van randeffecten - een grotere ring (met een diameter van 1,0 m). Beide ringen worden gevuld met water. Uit het toegevoerde debiet en de gemeten waterspanningen of stijghoogten in de grond onder de ringen kan de doorlatendheid worden afgeleid.

Het voordeel van deze proeven boven doorlatendheidsproeven in het laboratorium is dat een meer representatief

monster wordt beproefd, gelet op structuren in de grond zoals scheuren en wormgaten. Bovendien is het monster dan echt ongeroerd.

Bron

Technisch Rapport Waterspanningen bij dijken (DWW-2004-057)

Hoofdstuk
Processen en modellen
Auteur
Meer M.T. van der, J. Niemeijer, W.J. Post, J. Heemstra
Organisatie auteur
Fugro Ingenieursbureau, GeoDelft, Arcadis
Opdrachtgever
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
Verschijningsdatum
September 2004
PDF

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.