Pipingberm in situaties zonder kleilaag
In situaties zonder een afdekkende klei/veenlaag binnendijks, treedt geen opbarsten op. De pipingberm kan dan ook niet zonder meer worden gedimensioneerd door het verhogen van de opbarstfactor. In dit geval zijn er een aantal mogelijke situaties:
1. Er is een verticale uitstroom na aanleg van de berm (de berm is doorlatender dan de ondergrond):
- de berm wordt zodanig gedimensioneerd dat aan de heaveregels wordt voldaan;
2. Er is geen verticale uitstroom (de berm vormt een ondoorlatende afdekkende laag):
- de bermhoogte wordt op opbarsten gedimensioneerd en
- de bermlengte wordt zodanig gedimensioneerd dat het verval kleiner of gelijk wordt aan het kritieke verval, bij de aanwezige kwelweglengte.
Een berm die op opbarsten wordt gedimensioneerd, dient voldoende waterdicht en samenhangend te zijn. In de andere gevallen moet de berm juist voldoende waterdoorlatend zijn, om piping aan het eind van de berm te voorkomen, tenzij de berm zo breed wordt gekozen dat het eind van de berm buiten de kritieke kwelweglengte ligt.
De lengte van de berm wordt zodanig gekozen dat aan het eind van de berm voldaan wordt aan de criteria ten aanzien van heave (situatie 1) of piping (situatie 2).
Voor beperkingen ten aanzien van het gebruik van een ondoorlatende pipingberm wordt verwezen naar paragraaf 8.3.1. Bij een doorlatende berm gelden minder beperkingen. Vanuit het oogpunt van functioneren van de berm is de eis dat door het gebruik van de berm de verticale grondwaterstromings-gradiënt in de berm (bij ontwerpomstandigheden) niet mag toenemen.