Opdrijven en grenspotentiaal van het afsluitend pakket
Opdrijven (hydraulische grondbreuk) treedt op als de waterdruk in de bodem groter wordt dan het gewicht van het bovenliggende grondpakket. De toplaag wordt hierbij door de waterdruk in de onderliggende zandlaag opgetild. Er ontstaat een dunne waterfilm tussen beide grondlagen, waarin de stijghoogte begrensd is (gelijk aan het gewicht van de toplaag) en waarin de schuifweerstand verdwenen is. Als de toplaag dun is of zwakke plekken bezit (sloot, oude put, wortelkanaal, niet gedichte sondering) kunnen (zandmeevoerend) wellen ontstaan, die de waterdruk door middel van kwel reduceren. Deze wellen kunnen door voortgaande erosie (piping) de dijk ondermijnen.
Opdrijven zal bij rivierdijken onder ontwerpomstandigheden - maar ook soms bij lagere waterstanden - op veel plaatsen voor kunnen komen, vooral in het benedenrivierengebied. Voor de stijghoogten in het watervoerend zandpakket binnendijks, onder de toplaag, en dus ook voor de waterspanning onder de dijk kan dit een aanzienlijke reductie betekenen. Opdrijven heeft evenwel een groot effect op de dijkstabiliteit vanwege de afname van de schuifweerstand door de opdrijfzone.
Opdrijven impliceert een extra (interne) randvoorwaarde en dient voor een goede weergave van het stromingsbeeld in de modellering te worden meegenomen.
Bij opdrijven wordt gesproken van grenspotentiaal φg. Een toelichting op dit begrip alsmede de wijze waarop de grenspotentiaal kan worden berekend is aangegeven in bijlage b4.1.