Inleiding
De krimp van de normale Nederlandse gronden houdt sterk verband met het gehalte aan kleimineralen. De krimp is vooral van belang wanneer het materiaal in de toepassing zal worden blootgesteld aan de lucht, zoals bij polderpeilverlaging of bij gebruik als bekledingsmateriaal. De krimp van organische gronden kan eveneens aanzienlijk zijn; bovendien is een groot deel van de krimp vaak irreversibel van karakter. Zo worden balen gedroogd veen gebruikt als licht ophoogmateriaal voor toepassing onder de grondwaterspiegel. Naast krimp door uitdroging speelt bij gronden met een hoog gehalte organische stof ook krimp door verwering een rol; deze krimp wordt hier echter buiten beschouwing gelaten. Krimp door uitdroging is van belang bij polderpeilverlagingen [Schothorst 1978].
Voor classificatiedoeleinden is echter niet zozeer de hoeveelheid krimp van belang, als wel de verhouding van de krimp in verschillende richtingen. Het blijkt dat vezels in dwarsrichting het meeste krimpen; omdat de voorkeursrichting van de vezels in veen in het algemeen horizontaal is zal een monster het meeste krimpen in verticale richting. De verhouding tussen verticale en horizontale krimp wordt dus bepaald door de hoeveelheid en oriëntatie van de vezels. Omdat deze beide parameters tevens bepalend zijn voor de sterkte in verschillende richtingen, is de meting van de verticale en horizontale krimp een nuttige classificatie-eigenschap.
Aanbevolen methode
Voor de bepaling van de horizontale en verticale krimp wordt aanbevolen de methode te gebruiken, die is beschreven in appendix ? [den Haan l 989a].
Voor deze methode wordt een regelmatig gevormd monster gebruikt, met ongeveer gelijke afmetingen in horizontale en verticale richting.
Alternatieve methode
Wanneer alleen de lengtekri mp van veen van belang is, kan de bepaling plaatsvinden volgens BS 1377, paragraaf 2.5, waarbij de monsterdiameter minimaal 50 mm dient te bedragen, in plaats van de vermelde 25 mm.
Ontraden methode
Bepaling van de krimpgrens volgens ASTM D-427-83 wordt ontraden; deze bepaling is alleen van toepassing op materialen, die in volledig verzadigde toestand kunnen worden gebracht.
Overige volumetrische parameters
Aanbevolen methode
Het is mogelijk bepaalde volumetrische parameters, zoals poriëngetal, verzadigingsgraad en gasgehalte te berekenen uit de classificatieparameters die zijn genoemd in de voorgaande hoofdstukken. Voor bepaling van deze eigenschappen wordt aanbevolen gloeiverlies, volu megewicht in natuurlijke toestand en watergehalte te meten.
Uit het gloeiverlies wordt de soortelijke massa berekend volgens vergelijking (3.7) in paragraaf 3.5.7. Berekening van de overige parameters gebeurt door substitutie in de volgende vergelijkingen.
Hoewel niet gebruikelijk in Nederland, verdient het gebruik van het poriëngetal de voorkeur boven de porositeit, omdat veranderingen in de verhouding vaste stof/poriën het meest duidelijk worden weergegeven door het poriëngetal. Dit wordt geïllustreerd door het volgende getallenvoorbeeld, dat typisch is voor veen: wanneer het poriëngetal afneemt van 10 naar 8 (afname -20%), neemt de porositeit slechts af van 0,909 naar 0,889 (afname -2,2%).
Ontraden methode
Berekening van de volu metrische parameters uit alleen het gloeiverlies en het volumegewicht in natuurlijke toestand, waarbij de verzadigingsgraad wordt geschat, wordt ontraden.