Een onderwater zandtalud kan schijnbaar spontaan instabiel worden, waarna het zand uitvloeit om pas bij een zeer flauwe helling te sedimenteren. Gewoonlijk wordt dit met ‘zettingsvloeiing’ betiteld. Zoals hieronder uiteengezet zal worden, kan het bij een zettingsvloeiing gaan om een ‘verwekingsvloeiing’, een ‘bresvloeiing’ of een combinatie van die twee.
Voorbeelden van zettingsvloeiingen die schade kunnen veroorzaken aan waterkeringen zijn:
- Oevervallen in Ooster- en Westerschelde, waarbij dijken in de diepte kunnen verdwijnen. In het verleden is dat veel voorgekomen. Vanaf eind negentiende eeuw is men begonnen de vloeiingsgevoelige oevers vast te leggen, waardoor dijkvallen thans nauwelijks meer voorkomen.
- Bij stormvloedkeringen, uitwateringssluizen, brugpijlers en andere stroomvernauwingen ontstaan ontgrondingskuilen. Vaak moet daar een bodembescherming worden aangelegd om te voorkomen dat de kuil zo diep en dat de kuilhelling zo steil wordt, dat een zettingsvloeiing ontstaat en de constructie of naburige constructies, zoals aangrenzende dijken, in de kuil wegzakken. Bij de Oosterscheldekering was zelfs de ruim 500m brede bodembescherming onvoldoende om het risico voldoende te reduceren en moeten ook in de beheerfase geregeld bestortingen worden aangebracht op taluds van de ontgrondingskuilen.
Ook bij niet-waterkeringen kunnen zettingsvloeiingen tot schade leiden zoals bijvoorbeeld bij het baggeren van havenbekkens, slibdepots en bij zandwinning, waarbij voortdurend instabiliteiten in taluds teweeg worden gebracht en beheerste vloeiingen vaak gewenst zijn. In enkele gevallen worden die instabiliteiten echter onbeheersbaar en treden ongewenste oeverinscharingen op. Gevaar voor verwekingsvloeiingen treden ook op bij onder water aangelegde zandlichamen. Een en ander is onderwerp van een recent verschenen CUR Aanbeveling 113 [CUR 2008].
In de hier aangedragen gedetailleerde toetsregels zal het fenomeen bresvloeiing echter niet apart worden behandeld. Dit omdat er enerzijds onvoldoende gegevens voorhanden zijn om bresvloeiingen probabilistisch te benaderen en er anderzijds in de statistiek vanuit de Zuidwestelijke Delta waarop deze probabilistische toetsregels sterk leunen ook geen onderscheid is gemaakt tussen bres- en verwekingsvloeiingen. Dit betekent dat de gedetailleerde toetsregels ook impliciet bresvloeiingen meenemen en er geen noodzaak tot onderscheid tussen beide mechanismen is.
Ter ondersteuning van het begrip is hieronder wel een overzicht gegeven van zowel het fenomeen bres- als verwekingsvloeiing. In de geavanceerde toets kunnen, indien voldoende informatie beschikbaar is, beide mechanismen wel apart beschouwd worden.