Beschrijving van de classificatieproeven
Hoofdbenaming
Inleiding
"Veen" heeft verschillende betekenissen en de term wordt vaak verkeerd gebruikt. Een gebruikelijke manier om veen te definiëren is gebaseerd op het asgehalte.
Hoewel veen voornamelijk bestaat uit overblijfselen van planten, bevat het altijd een zekere hoeveelheid van verschillende anorganische bestanddelen, die alle worden aangeduid als "as". Voor classificatiedoeleinden is het doorgaans niet nodig de aard van de as precies te kennen.
In deze paragraaf wordt een methode aanbevolen voor de bepaling van de hoofdbenaming van veen en organische gronden op basis van het asgehalte. Tevens zal een aantal termen worden verduidelijkt, die worden gebruikt voor veenachtige materialen. De wijze, wàarop het asgehalte van veen dient te worden bepaald, wordt beschreven in paragraaf 3.5.5.
3.5.1.2 Aanbevolen methode
Het wordt aanbevolen de hoofdbenaming van veen en organische gronden te ontlenen aan [NNI l 989a] Nederlandse NEN-norm 5104. In deze norm wordt de hoofdbenaming in eerste instantie bepaald door de plaats in de organische stof-lutum-silt+zanddriehoek (figuur 3.1). De omschrijving volgens deze driehoek wordt aangevuld met de benaming volgens de lutum+silt zand-zanddriehoek (figuur 3.2) of de lutum+silt-zand-grinddriehoek (figuur 3.3).
Het scheve verloop van de grenslijnen in de organische stof-lutum-silt+zanddriehoek (figuur 3.1) berust op veldervaring: naarmate een grond meer lutum bevat, moet deze meer organische stof bevatten om even "humeus" te worden beoordeeld. De in de norm voorgestelde indeling sluit echter niet goed aan bij de geotechnische eigenschappen die aan de verschillende soorten veen kunnen worden toegeschreven. Volgens [NNI l989a] zou zowel materiaal met een asgehalte van 40% als materiaal met een asgehalte van 5% worden omschreven als "mineraalarm" . Materiaal met een asgehalte van 40% bevat zeer waarschijnlijk veel minder vezels dan materiaal met een asgehalte van 5%. Het mechanisch gedrag van beide materialen zal dus sterk verschillend zijn; dit verschil wordt in de benaming volgens [NNI l 989a] alleen niet uitgedrukt.
Derhalve wordt aanbevolen om naast vermelding van de benaming, expliciet het asgehalte of het gehalte aan organische stof en een indicatie omtrent de aard van de anorganische stof te vermelden. Een exacte bepaling van de lutum-, silt- en zandfractie van het anorganische deel is niet op eenvoudige wijze mogelijk; de aandelen van de diverse fracties dienen te worden geschat.
Naast de officiële hoofdbenaming volgens [NNI 1989] worden ter aanduiding van organische gronden in de literatuur nog een aantal termen gebruikt, waarvan de betekenis is gegeven in tabel 3.3. In Nederland komen mengsels vrijwel alleen voor in het gearceerde gebied.
Figuur 3.1 Indeling van organische gronden in de organische stof-lutum-silt+zanddriehoek volgens [NNI l 989a]
In Nederland komen mengsels vrijwel alleen voor in het gearceerde gebied
Figuur 3.2 Indeling van gronden in de lutum-silt-zanddriehoek volgens [NNI 1989a]
In Nederland komen mengsels vrijwel alleen voor in het gearceerde gebied
Figuur 3.3 Indeling van gronden in de lutum+silt-zand-grinddriehoek volgens [NNI 1989a]
Tabel 3.3 Verklaring van overige termen ter omschrijving van organische gronden