Het eroderen van de zandlaag (Figuur 4.1 c / d)
Door het opbarstkanaal stroomt grondwater vanuit de zandlaag richting het maaiveld. Er ontstaat een wel. Door de uit de zandlaag uittredende kwel worden zanddeeltjes vanuit de zandlaag naar het opbarstkanaal getransporteerd. Het opbarstkanaal wordt daardoor opgevuld met zand dat zich in gefluïdiseerde toestand bevindt. De stromingsweerstand in het opbarstkanaal neemt daardoor toe.
Er zijn nu twee mogelijkheden:
a) door de toegenomen weerstand neemt de stroomsnelheid ter plaatse van het uittreepunt in de zandlaag zodanig af dat het erosieproces stopt en de wel ‘schoon’ water gaat produceren;
b) de stroomsnelheid neemt onvoldoende af, waardoor de aanvoer van zand naar het opbarstkanaal voort blijft duren. Wanneer de stroming krachtig genoeg is (als het verval over de dijk voldoende hoog is), wordt zand uit de zandlaag in de omgeving van het opbarstkanaal geërodeerd, door de kwelstroom via het opbarstkanaal naar het maaiveld meegevoerd en rondom de uitstroomopening van de wel afgezet. Daar ontstaat dan een zandkrater. De diameter van het opbarstkanaal kan sterk variëren afhankelijk van de stroomsnelheid en de erodeerbaarheid van het materiaal in de afdekkende laag. In de zandlaag ontstaan een holle ruimte ter plaatse van het opbarstkanaal, die zich later bovenin de zandlaag direct onder de afdeklaag in vorm van kanaaltjes (pipes) in bovenstroomse richting (richting buitenwater) uitbreiden. Dit wordt terugschrijdende erosie genoemd. Er ontstaan door vertakkingen kanaaltjes in de bovenkant van de zandlaag. Deze kanaaltjes blijven in stand omdat de erboven liggende grond (klei) samenhangend is.