Algemeen/geometrie
Beschouwd wordt een primaire waterkering in het bovenrivierengebied (fiktieve situatie). Over de lengte van het beschouwde dijkvak varieert de geometrie van de waterkering niet of nauwelijks. De dijk heeft een kruinbreedte van circa 4 m en een flauw buitentalud. Het binnentalud is aanzienlijk steiler.
Een voor dit dijkvak representatief dwarsprofiel is weergegeven in Figuur 12.3. Aan de rivierzijde van de dijk is nauwelijks voorland aanwezig. Aan de binnenzijde van de dijk is geen teensloot aanwezig.
Figuur 12.3 Dwarsdoorsnede Rivierdijk II met ondergrondopbouw
In de binnendijkse polder is het land in gebruik voor agrarische activiteiten.
Maatgevend hoogwater (MHW) = NAP +2,65 m. Het verloop hiervan in de tijd is in Figuur
12.4 weergegeven.
Het binnendijks maaiveld ligt op NAP -0,70 m.
Figuur 12.4 MHW en verloop hiervan in de tijd
In het kader van de toetsing is de waterkering inmiddels beoordeeld op alle mogelijke schademechanismen, uitgezonderd piping. Uit onderzoek is gebleken, dat de waterkering op de reeds onderzochte schademechanismen als ‘goed’ is beoordeeld. Dit betekent, dat de dijk niet hoeft te worden versterkt als gevolg van bijvoorbeeld onvoldoende stabiliteit of kruinhoogte.
Alleen het mechanisme piping moet nog worden beoordeeld.
Indien piping een probleem zou zijn, dienen eventuele maatregelen bij voorkeur te worden uitgevoerd binnen de in de keur van het waterschap omschreven beschermingszone. De beschermingszone strekt zich uit tot 20 m uit de teen van de waterkering. In Figuur 12.3 zijn de als teen beschouwde locaties in het dwarsprofiel aangegeven met het symbool ‘T’.