Verwerkbaarheid.
De verwerkbaarheid van klei is van grote invloed op de wijze waarop klei wordt en kan worden aangebracht en verdicht. Het beïnvloed daardoor in grote mate het functioneren van een kleipakket in een dijk. Bijvoorbeeld de erosiebestendigheid en de vormvastheid van een kleiafdekking dat net is aangebracht, hangen, zoals in voorgaande paragrafen is geschreven sterk af van de mate waarin de gestorte klei is verdicht.
Voor het goed kunnen verwerken van klei dient deze zo plastisch te zijn dat kluiten goed door grondverzetmachines tot één samenhangend geheel verdicht kunnen worden. Anderzijds dient de klei voldoende hard te zijn om voldoende draagkracht te bieden aan de banden en tracks van grondverzetmachines. Ook dient de grond niet in zeer dikke plakkaten aan de machines te blijven kleven.
Zowel de stevigheid als de kleefbaarheid van klei hangen nauw samen met het watergehalte. De verwerkbaarheid wordt derhalve ook sterk bepaald door het watergehalte. De verwerkbaarheid wordt vaak aangegeven met het watergehalte in relatie tot de Atterbergse grenzen en wel de consistentie-index, Ic (zie paragraaf 3.2.2). Als klei erg nat is, zal door kleefwerking en geringe draagkracht de verwerkbaarheid beperkt zijn. Als klei daarentegen erg droog is, zijn de kluiten vaak zo hard dat verdichten alleen in de bovenste centimeters effectief is.
In het algemeen is klei het best tot de gewenste pakkingsdichtheid te verwerken als het watergehalte in de buurt ligt van de uitrolgrens, tussen de uitrolgrens en de vloeigrens. Bij een consistentie-index van 0.6 kan veel klei nog goed verwerkt worden. Een lagere consistentie-index leidt veelal tot lastigere verwerkingsmogelijkheden.
Het verdichten van klei met een watergehalte in de buurt van de uitrolgrens vergt een relatief hoge belasting. Voertuigen met banden kunnen bij een dergelijke klei slechts de bovenste één tot twee decimeter voldoende verdichten. Hetzelfde geldt voor verdichten met de bak van een hydraulische kraan. Met bulldozers kan een dergelijke klei in het algemeen tot een diepte van meerdere decimeters voldoende verdicht worden. De verdichting van een kleilaag dient uiteraard beoordeeld te worden aan het effect ervan in de onderkant van de verdichte laag.
De verwerkbaarheid kan sterk in negatieve zin worden beïnvloed door een overmaat aan water in de rand van de kluiten en op het contactvlak tussen gereedschap en klei. Een enkele stevige regenbui kan de verwerkbaarheid daardoor tijdelijk aanzienlijk beperken, terwijl de bui het watergehalte van het kleipakket als geheel slechts weinig heeft verhoogd.
Tot slot moet nog worden opgemerkt dat het watergehalte, naast de invloed op de verwerkbaarheid, natuurlijk nog de vorming van bodemstructuur in de klei beïnvloedt. Zoals reeds in paragraaf 3.2.2. aan de orde is gekomen, zullen, als het watergehalte van een klei bij het verwerken veel hoger is dan het representatieve watergehalte voor die klei op die plaats in de dijk, er grote krimpscheuren in het kleilichaam ontstaan die niet meer verdwijnen.
In het algemeen geldt dat het watergehalte dat voor het verwerken van klei in de kern en in de bekleding van dijken wordt vereist (zie hoofdstuk 5), vrijwel altijd leidt tot een redelijk goede verwerkingsituatie.