Bij de bepaling van de technische toepasbaarheid bestaat een principieel verschil tussen elementen die beschikbaar zijn voor hergebruik en nieuw aan te voeren elementen. In geval van hergebruik staan de materiaaleigenschappen vast; die zijn daardoor een randvoorwaarde voor de ontwerpberekeningen. In de praktijk is het mogelijk dat de beschikbare elementen niet in het hele projectgebied sterk genoeg zijn (doordat hydraulische randvoorwaarden of taludhelling variëren). Hergebruik is vaak gewenst uit het oogpunt van kosten en milieu. Het doel van deze stap in het ontwerpproces is daarom: nauwkeurig vaststellen wáár hergebruik technisch mogelijk is.
Bij nieuw aan te voeren elementen kunnen de materiaaleigenschappen worden gekozen door de ontwerper, binnen de grenzen van de leverbaarheid. De materiaaleigenschappen zijn in dit geval dus geen randvoorwaarde, maar een ontwerpeigenschap. In de praktijk is meestal al eerder in het ontwerpproces vastgesteld dat de sterkst leverbare elementen in het hele projectgebied toepasbaar zijn. In dit stadium van het ontwerp is het van belang om te komen tot een optimalisatie van de materiaaleigenschappen. Voor nieuw aan te voeren elementen is het doel van deze stap dan ook: het bepalen van de kleinste toplaagdikte en – dichtheid waarbij de betreffende bekledingstypen nog sterk genoeg zijn.
Voor standaardelementen op een granulaire laag zijn beide situaties van belang. Voor de meeste andere varianten uit hoofdstuk 13 (standaardelementen zonder granulaire laag, blokkenmatten, doorgroeistenen) is in de praktijk alleen de situatie met nieuw aan te voeren elementen van belang.
Voor een eerste indicatie van toplaagdikte om het ontwerpproces te starten, kan de volgende
formule gebruikt worden: met:
Hs = significante golfhoogte [m]
= relatieve dichtheid toplaagelementen [-]
D = dikte toplaag (= hoogte toplaagelementen) [m]