Een toetsvak is gedefinieerd als een gedeelte van de bekleding waarvoor in de toetsing wordt aangenomen dat de kenmerken en randvoorwaarden (bij benadering) constant zijn. Binnen één toetsvak wordt dus voor elke toetsparameter één waarde vastgesteld, op basis van de beschikbare en verzamelde gegevens. De waarden van de parameters moeten zodanig worden gekozen dat de toetsing geldig is voor het meest kritieke deel van het toetsvak. In de praktijk betekent dit dat voor elke toetsparameter wordt gerekend met de meest ongunstige waarde die in het toetsvak bekend is. Daaruit volgt dat het nuttig is om de toetsvakindeling met zorg te bepalen. Als alternatief voor deze methode kan elke 100 meter een dwarsprofiel genomen worden en een afzonderlijke toetsing worden uitgevoerd voor elk dwarsprofiel. Maar ook als gekozen wordt voor deze aanpak moet er, als er lokaal sprake is van afwijkingen van de naastliggende profielen, eventueel nog een extra profiel worden beoordeeld.
De optimale indeling in toetsvakken wordt dus bepaald door de mate van variatie van de toetsparameters én de vraag of de bekleding ruimschoots ‘goed’ is of niet. Het is niet mogelijk hiervoor concrete, getalsmatige richtlijnen te geven: voor elke combinatie van bekleding, taludhelling en belasting geldt een andere optimale toetsvakindeling. Wel is het mogelijk richtlijnen te geven voor het maken van een praktische toetsvakindeling, uitgaand van de gegevens die beschikbaar zijn. Dit is een belangrijk uitgangspunt voor de richtlijnen in dit hoofdstuk.
Het heeft geen zin te werken met een toetsvakindeling die gedetailleerder is dan de dichtheid van de gegevens (dat wil zeggen het aantal meetpunten). In het algemeen wordt gewerkt met een vakindeling die een slag grover is dan de dichtheid van de gegevens. Binnen elk toetsvak liggen meerdere meetpunten. Op elk meetpunt heeft elke gemeten parameter een rekenwaarde. Als binnen één vak meerdere meetpunten liggen, moet de rekenwaarde van het ongunstigste meetpunt worden gebruikt.
Verwezen wordt naar het iteratieve proces in paragraaf 7.2: op grond van de toetsresultaten na de eerste iteratie kan worden besloten de meetdichtheid te vergroten (verfijning) en/of een nauwkeuriger fase van gegevensverzameling toe te passen: verdieping. Een grotere meetdichtheid leidt tot betere informatie over de
parameters en kan daardoor een meer gedetailleerde toetsvakindeling mogelijk maken.