Zoals besproken in het deel Steenzettingen [87] van deze Handreiking worden “vol en zat” gepenetreerde (ingegoten) steenzettingen getoetst op afschuiving, materiaaltransport en oplichten van de toplaag, terwijl oppervlakkig gepenetreerde (overgoten) steenzettingen én overgoten steenzettingen in slechte staat daarnaast op toplaaginstabiliteit worden getoetst. Voor de toetsing zijn 3 punten van belang: de mate van penetratie (tot meer of minder dan de helft van de toplaag), de samenhang in de toplaag (te meten met een valgewicht- deflectiemeting) en de staat van de penetratie. Verdergaande informatie, zoals materiaal- parameters van de ingieting of de invloed op de doorlatendheid, zijn normaal gesproken niet nodig, maar wellicht wel voor geavanceerde toetsing. De penetratiediepte en de resultaten van de valgewicht-deflectiemetingen worden ingevuld in Steentoets.
Toplaaginstabiliteit onder golfaanval: de mate van penetratie (“vol en zat” of oppervlakkig) én de kwaliteit van de penetratie bepalen de sterkte van een gepenetreerde steenzetting.
Uit contractgegevens of beheerinformatie kan volgen dat een steenzetting slechts is overgoten. In dat geval is duidelijk dat de gepenetreerde bekleding ook op toplaaginstabiliteit moet worden getoetst.
Een steenzetting mag alleen als “vol en zat” gepenetreerd/ingegoten worden getoetst als er goede aanhechting is tussen toplaagelementen en penetratiemateriaal. Vooral bij betonpenetratie is deze hechting meestal slecht. Als uit oppervlakkige visuele controle al blijkt dat de aanhechting niet goed is, kan worden aangenomen dat sprake is van een oppervlakkig gepenetreerde steenzetting. Bij met gietasfalt ingegoten steenzettingen is doorgaans de aanhechting voldoende.