Zoeken in deze site

Het dijklichaam - Uitvoering

De dichtheid van de ondergrond bepaalt de draagkracht. Het is dus van belang de

ondergrond goed te verdichten. Dit betreft zowel de mate (voor de draagkracht) als de gelijkmatigheid van de verdichting (om ongelijke zetting te voorkomen). Meer informatie over grondconstructies is opgenomen in [13] en [52].

636149752810009906Image_156_jpg

Figuur 8-1: Profileren van het zandbed - Sjoukeshoek – 1983

Zand kans via twee methoden worden aangebracht:

In den droge: Het zand wordt met vrachtauto’s aangevoerd en met bulldozers in lagen van 0,5 meter dikte gespreid. Vervolgens wordt het verdicht met een trilrol (Figuur 8-2). Hierbij is naast de gradering van het zand het vochtgehalte van groot belang. Elke zandsoort heeft een bepaald vochtgehalte waarbij de verdichting een optimaal resultaat geeft. Dit gehalte kan vooraf in het laboratorium worden bepaald met zogenaamde proctorproeven. Van belang is dus dat het zand met een bij benadering optimaal vochtgehalte wordt aangebracht. Als het zand te droog is, kan een betere verdichting worden verkregen door het zand met water te besproeien. Als het te nat is, zal het zand enige tijd moeten ontwateren.

In den natte: Zand wordt ook aangebracht door het als mengsel met water tussen perskaden te spuiten. Vervolgens wordt het zoveel mogelijk ontwaterd en met grondverzetmaterieel onder profiel gebracht.

Klei is moeilijk verdichtbaar. Bij het verdichten van klei is het de bedoeling de grote poriën en holten tussen de brokken klei zoveel mogelijk dicht te drukken. De klei wordt in lagen van maximaal 0,40 meter aangebracht. Veelal wordt met een bulldozer verdicht. Ook kan een schapenpootwals of een trilrol worden ingezet. Als de aangebrachte lagen groter zijn dan 0,40 meter heeft verdichting nauwelijks nog effect. Het vochtgehalte van de klei is net als bij zand van grote invloed op de verwerkbaarheid. Het probleem is echter dat het vochtgehalte

van klei slecht te sturen is. Het optimale vochtgehalte kan vooraf in het laboratorium worden bepaald (het moet bij voorkeur liggen tussen de zogenaamde “uitrolgrens” en de “vloeigrens”). Voor meer informatie over klei wordt verwezen naar het Technisch Rapport Klei voor dijken [48].

636149752889384775Image_157_jpg

Figuur 8-2: Verdichten van het zandbed met een trilrol

De ondergrond voor een bekleding moet worden verdicht en daarna egaal en vlak worden afgewerkt. Sporen van werkverkeer die zijn ontstaan na afwerken, moeten worden bijgewerkt. Bij de inzet van zwaar materieel voor het aanbrengen van de bekleding kunnen schotten of rijplaten worden gebruikt. Bij klei moeten sporen in de al afgewerkte ondergrond worden voorkomen.

In de Standaard worden eisen gesteld aan de verdichting van het dijklichaam in hoofdstuk 22 “Grondwerken”.

Voor zand zijn eisen voor de verdichtingsgraad opgenomen voor aanvullingen en ophogingen van (weg-)constructies. Hier wordt voor de diepere ondergrond (meer dan 1,0 meter onder de constructie) een minimale verdichting van 93% en een gemiddelde verdichting van 98% van de proctordichtheid geëist. Voor de directe ondergrond (1,0 meter) zijn deze eisen 95% en 100%; deze worden voor een dijklichaam tamelijk streng geacht.

Voor klei als ophoogmateriaal wordt slechts één eis aan de verdichtingsgraad gesteld die bovendien nog zwaarder is dan die voor zand: ten minste 97%.

N.B.

Bij het opstellen van bestekken is het aan te bevelen om na te gaan welke verdichtingseisen in de gegeven omstandigheden realistisch en haalbaar zijn.

Om de verdichtingsgraad te controleren, zijn de maximum proctordichtheid en de in situ dichtheid nodig. De maximum proctordichtheid van een monster wordt in het laboratorium bepaald met de proctorproef. De in situ dichtheid kan op verschillende manieren worden bepaald. De steekringmethode (Figuur 8-3) is een veelgebruikte methode. De verdichtingsgraad van één monster is het quotiënt van de dichtheid van het monster en de maximum proctordichtheid, vermenigvuldigd met 100%. De genoemde proeven zijn beschreven in de Standaard. Een alternatief is om de verdichtingsgraad te bepalen is met

straling. Naast nucleaire straling kan ook elektro-magnetische straling worden ingezet voor dichtheidsbepalingen.

636149752960165904Image_158_jpg

Figuur 8-3: Dichtheidscontrole van het zandbed met handsondeerapparaat en steekring – Sjoukeshoek, 1983

Bron

Handreiking Dijkbekledingen Deel 3: Asfaltbekledingen (HDD3)

Hoofdstuk
Uitvoering
Auteur
Cirkel J., C. van Dam, E. van den Akker, J.W. Nell
Organisatie auteur
Deltares
Opdrachtgever
Rijkswaterstaat WVL en Projectbureau Zeeweringen
Verschijningsdatum
2015
PDF

Inhoudsopgave

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.