Zoeken in deze site

Detaillering toetsvakindeling - Toetsing

Verdere detaillering van de toetsvakindeling kan worden gebaseerd op de variaties in bekledingskenmerken, taludhelling en golfrandvoorwaarden.

Bekledingskenmerken

Binnen een vak met één bekledingstype kunnen bekledingskenmerken variëren, zowel in lengte- als in hoogterichting. Hiermee worden variaties bedoeld die niet kunnen worden gevonden in het contract of in oppervlakkige gegevensverzameling (fase 1 en fase 2), maar die volgen uit metingen van de aanwezige bekleding (fase 3 en nauwkeuriger). In het algemeen zullen deze variaties vooral van belang zijn bij oudere constructies en bij toplaagelementen van natuursteen: binnen een sortering van bijvoorbeeld 20/30 centimeter kunnen toplaagdikte en –dichtheid sterk variëren, bijvoorbeeld per partij die tijdens de uitvoering aangevoerd is. Ook voor de granulaire laag kunnen verschillende partijen zijn gebruikt en verder is de aanwezigheid van een vlijlaag van belang. Verder komt het voor dat lokale oneffenheden van de ondergrond zijn uitgevuld met granulair materiaal. Los van contract en uitvoering kunnen er ook variaties zijn door natuurlijke omstandigheden, zoals lokale inzanding/inslibbing vanaf het voorland.

Voor variatie in verticale richting gelden de aandachtspunten als hierboven genoemd, maar enkele punten zijn speciaal van belang voor de verticale richting:

  • Inzanding/inslibbing vanaf het voorland reikt slechts tot een bepaalde hoogte (bijvoorbeeld gemiddeld hoogwater). Het is verstandig een dergelijk ingezande bekleding als aparte strook te toetsen. Alhoewel in de eenvoudige en gedetailleerde toetsing normaliter verondersteld wordt dat de inzanding niet- duurzaam aanwezig is, kan in een toets op maat er wellicht toch sterkte aan worden ontleend;

  • De dikte van de granulaire laag is onderin de bekleding vaak groter dan bovenin. Een mogelijke oorzaak is dat tijdens de uitvoering onderin de bekleding met opzet extra granulair materiaal is aangebracht om de taludhelling te verflauwen;

  • De opbouw van basismateriaal en onderlagen kan in verticale richting variëren, bijvoorbeeld als gevolg van de ontstaansgeschiedenis van de dijk (zoals wanneer een dijk oorspronkelijk een lage kleidijk is, die later is verhoogd en verbreed met zand).

Taludhelling

Bij een eerste globale vakindeling kan worden gewerkt met één waarde voor de taludhelling per dwarsprofiel. In werkelijkheid varieert de taludhelling vaak in verticale richting. Vaak kan bij oude dijken een duidelijke knik in het talud worden  onderscheiden: het talud onder de knik (soms ondertafel genoemd) is relatief steil, het talud erboven (ook wel boventafel genoemd) is later aangelegd en duidelijk flauwer. In veel gevallen ligt op de knik een overgangsconstructie. In zo’n geval zal het vaak zinvol zijn aparte toetsstroken te onderscheiden. Ook bij minder duidelijke variatie kan op basis van inmetingen worden besloten verschillende toetsvakken te onderscheiden, zowel in lengte- als in hoogterichting.

Golfrandvoorwaarden

Hier worden detaillering in horizontale en in verticale richting apart besproken.

Ter plaatse van een overgang tussen twee vakken van de golfrandvoorwaarden (horizontaal) wordt in eerste instantie getoetst met de ongunstigste van de twee sets randvoorwaarden. Als het toetsresultaat daarmee ‘goed’ is, is verdere detaillering niet nodig. Als de score niet ‘goed’ is, wordt ten eerste nagegaan of toepassing van de gunstigste van de twee sets golfrandvoorwaarden tot een positiever toetsresultaat leidt. Als dat zo is, mogen de lichtere golfrandvoorwaarden natuurlijk niet zonder meer worden toegepast: in zo’n geval kan een nadere detaillering van de golfrandvoorwaarden plaatsvinden door specialistische studie. Dit kan resulteren in een afzonderlijk toetsvak bij de overgang. Voor deze detaillering zijn gegevens van fase 5 nodig.

De hydraulische belasting kan aanleiding zijn voor detaillering in verticale richting. Dit geldt in twee opzichten:

  • In ieder geval is het zinvol het gedeelte van de bekleding boven toetspeil als een aparte strook te beschouwen (voor toetspeil en Hs: zie Deel 1: Algemeen [30] van deze Handreiking). Dit gedeelte ligt in de golfoploopzone en wordt anders belast dan de bekleding in de golfklapzone. Als het toetspeil niet wordt aangehouden als strookgrens, dan wordt het gedeelte erboven getoetst alsof het in de golfklapzone ligt, hetgeen tot een ‘onterecht’ slecht toetsingsresultaat kan leiden.
  • Onder toetspeil (in de golfklapzone) kan de maatgevende golfbelasting geleidelijk met de hoogteligging verlopen: vooral bij de hogere dijken in het getijgebied horen bij lagere waterstanden lagere golven. In die situatie gelden voor elk niveau formeel dus andere golfrandwaarden, maar normaal gesproken is het niet zinvol om voor elk toplaagelement met andere waarden te toetsen. In de praktijk is er vaak al een verticale vakindeling op basis van bekledingstypen, taludhelling en bekledingskenmerken. Als die vakindeling toetsvakken oplevert met grote hoogte (bijvoorbeeld meer dan 2 meter verticaal gemeten) kan het zinvol zijn de verticale indeling verder te verfijnen, afhankelijk van de verticale variatie van de golfrandvoorwaarden. Als de bekleding een grensgeval is tussen ‘goed’ en ‘onvoldoende’, is optimalisatie mogelijk: de verticale vakgrens kan dan met iteratieve berekeningen zodanig worden gekozen dat de score ‘onvoldoende’ alleen wordt toegekend aan de bekleding die werkelijk ‘onvoldoende’ is.

Bron

Handreiking Dijkbekledingen Deel 2: Steenzettingen (HDD2)

Hoofdstuk
Toetsing
Auteur
Cirkel J., C. van Dam, E. van den Akker, J.W. Nell
Organisatie auteur
Deltares
Opdrachtgever
Rijkswaterstaat WVL en Projectbureau Zeeweringen
Verschijningsdatum
2015
PDF

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.