Bepaling van de benodigde laagdikte - Dimensioneren
De benodigde laagdikte in de zone waarin wateroverdrukken optreden wordt bepaald met de volgende formule:
Hierin is:
d = benodigde laagdikte [m]
Qn = factor, afhankelijk van de taludhelling [-]
pw = dichtheid water [kg/m3]
pa = dichtheid bekleding [kg/m3]
Rw = reductiefactor in verband met de ligging van de buitenwaterstand
[-]
De dichtheden van de verschillende waterdichte asfaltsoorten zijn opgenomen in Tabel 4-3.
Tabel 4-3: Dichtheden van de verschillende asfaltsoorten
Toelichting:
De genoemde dichtheden van de asfaltsoorten zijn (veilige) gemiddelde waarden voor mengsels uit de Standaard 2010. Een hoger bitumenpercentage of een hogere holle ruimte resulteert in een lagere dichtheid. De grootte van de wateroverdruk is mede afhankelijk van de taludhelling. De invloed van de taludhelling op de wateroverdruk is verdisconteerd in de factor Qn. Voor het bepalen van de factor Qn kan Figuur 4-11 worden gebruikt.
De zone waarin wateroverdrukken kunnen optreden is de zone tussen de maatgevende grondwaterstand in het dijklichaam en de onderrand van de gesloten bekleding. Het is niet noodzakelijk dat deze asfaltdikte in de hele zone aanwezig is. Aan de onderrand van de bekleding en ter hoogte van de maatgevende grondwaterstand is geen wateroverdruk aanwezig. Tussen deze twee uitersten is het verloop van de omhullende van de optredende wateroverdrukken bij benadering parabolisch. Uit praktisch oogpunt wordt de maximaal benodigde laagdikte tot aan de teen van de constructie doorgezet. Naar boven toe kan de dikte van de asfaltbekleding afnemen, afhankelijk van de optredende wateroverdruk.
Figuur 4-11: De factor Qn
Om de benodigde laagdikte op elke willekeurige plaats te kunnen berekenen, dient er een assenstelsel te worden opgezet, waarbij de y-as verticaal omhoog wijst. Het nulpunt van deze y-as wordt gelegd op de onderrand van de asfaltbekleding, waarbij het maximum
(a + v) ter hoogte van de maatgevende grondwaterstand ligt. Dit is weergegeven in Figuur 4-
12.
Figuur 4-12: Bepaling van de benodigde laagdikte in de wateroverdrukkenzone
Voor de eenvoud wordt er nu van uitgegaan dat het maximum ligt op 0,5*( a + v) boven de onderrand van de bekleding, in plaats van 0,47*( a + v).
De laagdikte als functie van y kan dan als volgt worden beschreven:
Hierin is:
d(y) = de benodigde laagdikte op y meter van de onderrand van de gesloten bekleding
[m]
dmax = de maximaal benodigde laagdikte zoals bepaald in §4.3.4. [m]
y = de verticaal gemeten afstand van de onderrand van de gesloten bekleding tot het beschouwde punt
a = de verticaal gemeten afstand van de onderrand van de gesloten bekleding tot de maatgevende buitenwaterstand
v = de verticaal gemeten afstand van de maatgevende buitenwaterstand tot de maatgevende grondwaterstand
[m]
[m]
[m]
Bron
Handreiking Dijkbekledingen Deel 3: Asfaltbekledingen (HDD3)
Hoofdstuk
Dimensioneren
Auteur
Cirkel J., C. van Dam, E. van den Akker, J.W. Nell