Asfalt wordt bereid in een asfaltmenginstallatie [55]. In een asfaltmenginstallatie (Figuur 8-4) worden de minerale bouwstoffen (steenslag, grind, zand) voorgedoseerd. In de droogtrommel worden deze gedroogd en verhit, waarbij het eigen stof wordt afgezogen. Vervolgens kan het mineraal aggregaat worden gezeefd en warm opgeslagen in silo’s. Daarnaast zijn er silo’s waarin de vulstof koud is opgeslagen en verwarmde tanks voor het bitumen. Hierin wordt het bindmiddel verwarmd tot het dunvloeibaar is en kan worden verpompt. In het doseergedeelte worden de minerale bouwstoffen (inclusief de vulstof) afgewogen en wordt de bitumen volumetrisch gedoseerd. In het menggedeelte worden de minerale bouwstoffen met vulstof en verwarmde bitumen gemengd waarna het warme asfalt wordt opgeslagen in een geïsoleerde bunker.
De hierboven beschreven methode is de meest gangbare in Nederland. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een zogenaamde continue menger of van een chargemenger (Figuur 8- 5).
Figuur 8-4: Asfaltinstallatie (foto VBW-Asfalt)
Voor de bereiding van open steenasfalt werd in het verleden een afwijkende mengprocedure toegepast. Eerst werd de asfaltmastiek bereid, waarna in een tweede fase de verwarmde (kalk-)steen werd toegevoegd en gemengd. De bedoeling hiervan was om een homogene asfaltmastiek te maken, waarmee de steenkorrels gelijkmatig worden omhuld. De huidige asfaltinstallaties, die voornamelijk voor de wegenbouw produceren, zijn niet ingericht om een dergelijk tweefasenproces aan te kunnen sturen. Daarom wordt open steenasfalt tegenwoordig in één procesgang bereid. Hierbij is gebleken dat er geen kwaliteitsverschillen zijn te constateren bij een op volumegewicht aangepaste productie.
Langdurige tussenopslag van warm asfaltmengsels mag alleen in goed geïsoleerde en/of verwarmde, luchtdichte silo’s, zodat afkoeling en overmatige oxidatie wordt voorkomen.
Figuur 8-5: Schema van de werking van een chargemenger (afbeelding VWB-Asfalt)
Bij de productie van gietasfalt en asfaltmastiek wordt vaak gebruik gemaakt van een zogenaamde opmenger (Figuur 8-6 en 8-7). Deze bestaat uit een kleine mengeenheid waarin “halffabricaat” wordt opgewerkt met bitumen. Het halffabricaat, dat wordt betrokken van een normale asfaltinstallatie, bestaat uit een asfaltmengsel waaraan maar een deel van de benodigde bitumen is toegevoegd. Op het werk worden de resterende bitumen toegevoegd en gemengd. Het voordeel van een dergelijke installatie is dat de kwaliteit van het mengsel op het werk kan worden bijgestuurd. Indien halffabricaat en bitumen voor overvulde mengsels (als asfaltmastiek en gietasfalt) in roerketels wordt aangevoerd, kan het eindproduct in de roerketel worden bereid. De daarvoor benodigde roertijd moet dan wel proefondervindelijk worden vastgesteld.
Bij de bereiding van asfalt is het van groot belang dat een juist en constant product wordt gemaakt en dat de temperatuur van de bouwstoffen leidt tot een optimale mengseltemperatuur. Te lage temperaturen zorgen voor onvoldoende droging van het mineraal aggregaat en een matige omhulling; te hoge temperaturen resulteren in een grote veroudering van het bitumen. In de Standaard 2010 zijn geen bepalingen meer opgenomen voor de bereiding van wegenbouwasfalt, omdat de kwaliteit hiervan wordt verzekerd door de invoering van de CE-markering.
Figuur 8-6: Opmenginstallatie voor gietasfalt en asfaltmastiek (foto Hydraphalt)
Bron
Handreiking Dijkbekledingen Deel 3: Asfaltbekledingen (HDD3)
Hoofdstuk
Uitvoering
Auteur
Cirkel J., C. van Dam, E. van den Akker, J.W. Nell