Grond
Voor aanleg van grasbekleding wordt aanbevolen voor de grond een zandgehalte lager dan 40 % te hanteren. Praktijk en proeven hebben uitgewezen dat grasmatten op grond met hogere zandgehalten vaak een relatief hoge erosiebelasting kunnen doorstaan, maar er is een tweetal redenen waarom een beperkt zandgehalte wordt aanbevolen voor aanleg.
- Eén reden is dat zand in grond slechts deels homogeen verdeeld is en een belangrijk deel van het zand in kleinere of grotere laagjes en insluitingen voorkomt en wel meer met toenemend zandgehalte. Deze laagjes en insluitingen kunnen het gedrag van de klei sterk nadelig beïnvloeden. Omdat zandgehaltes in het algemeen worden bepaald op mengmonsters, komen zandinsluitingen en laagjes niet tot uiting bij de beoordeling van een aangeboden hoeveelheid grond.
- Een tweede reden is de beperking van zandgehalte om grondgedrag te karakteriseren. Zand wordt gedefinieerd op basis van de korrelgrootte die een indicatie geeft voor het fysieke gedrag, maar er komen in Nederland ook grondsoorten voor met gedrag als zand, maar met een relatief gering zandgehalte. Een maximalisering van het zandgehalte van 40% sluit deze grond uit.
Indien bij dijkaanleg of dijkverzwaring voor een bekleding met een stevige (vette) klei is gekozen, dan wordt het toepassen van een teeltlaagje van schrale (zandige) klei aanbevolen voor een betere ontwikkeling van de grasbekleding. De zwakte van het eerste seizoen kan worden ondervangen door de erosiebestendige klei voor de eerste winter te verdichten en glad af te werken, om vervolgens de teeltlaag van zandiger klei in het voorjaar aan te brengen. Bij het aanbrengen van een dergelijke teeltlaag is aandacht voor de aansluiting met de onderliggende laag van belang, omdat de hechting tussen twee gladde vlakken slecht is. Opruwen van de onderliggende laag onmiddellijk voorafgaand aan het aanbrengen van de teeltlaag is daarom van belang. Na inzaaien kan het talud glad worden afgewerkt wat het kiemen van het zaad ten goede komt en de schrale klei minder gevoelig maakt voor erosie door regenval. Dit neemt niet weg dat de grasbekleding in alle gevallen enkele seizoenen relatief kwetsbaar is.
Inzaaien
In de handel zijn zaadmengsels (‘dijkenmengsels’) verkrijgbaar voor met name twee beheertypen (D1 hooilandmengsel en D2 weidemengsel). Om in het eerste jaar al een dichte zode te verkrijgen kunnen soorten als Engels raaigras (Lolium perenne) of – belangrijk indien hooilandbeheer wordt beoogd - Roodzwenkgras (Festuca rubra) extra worden bijgemengd. In een later stadium kan ook het aanbrengen (niet te dicht!) van dijkenhooi de vestiging van doelsoorten uit de in het hooi aanwezige zaden bevorderen.
Bij Pannerden is een rivierdijktalud ingezaaid met diverse graszaadmengsels in verschillende dichtheden, waarbij een beheer wordt toegepast van maaien met afvoer en schapenbeweiding. Gebleken is dat de samenstelling van het ingezaaide graszaadmengsel bepalend is voor de vegetatie die zich ontwikkelt. Ook na zeven tot acht jaar blijken in alle vakken soorten van de opgebrachte mengsels te domineren. De dominante rol van de oorspronkelijk ingezaaide soorten in de uiteindelijke samenstelling van een zich nieuw ontwikkelende grasbekleding bleek ook uit een experiment in het proefvak Zaltbommel. Na dijkverzwaring werd het effect bestudeerd van verschillen in aanleg en beheer. Voor herstel van soortenrijk grasland bleken de volgende aspecten belangrijk:
- Het terugzetten van zodegrond, afkomstig van plekken met soortenrijk grasland. Hierin bevindt zich veel zaad van stroomdalsoorten, zodat deze zich sneller opnieuw kunnen vestigen.
- Snelle ontwikkeling van grasland wordt ook op gang gebracht door inzaai met een zadenmengsel dat gewonnen is op plekken met soortenrijk grasland. Hierbij is het belangrijk dat het zaad wordt gewonnen op het moment dat de meeste soorten rijp zaad hebben.
- Inzaai met een weidegraszaadmengsel (bijvoorbeeld BG5) in hoge dichtheid (70 kg/ha) vertraagt de ontwikkeling van een soortenrijke vegetatie en wordt daarom afgeraden, als natuurwaarde belangrijk is.
- Inzaai met Italiaans raaigras (Lolium multiflorum, 20-25 kg/ha) levert, omdat het eenjarige soort is, ook een geringe doorworteling op. Als alleen commercieel graszaad beschikbaar is, verdient dit echter toch de voorkeur boven een BG5-mengsel. Italiaans raaigras legt de bovengrond vast maar blijft niet dominant. Daardoor kunnen zich geleidelijk stroomdalsoorten vestigen in de aanvankelijk door Italiaans raaigras gedomineerde grasbekleding.
- Bemesting is ook een aandachtspunt bij aanleg of herstel van dijkgraslandzode. Zo is bekend dat juist bij zeer lage concentraties anorganisch fosfor (Pi) in de bodem planten gaan investeren in breedvertakte wortelstelsels. Dit gaat overigens wel ten koste van de ontwikkeling in verticale (diepte) richting [19], [20].