Zoeken in deze site

Veiligheid tegen overstroming - Uitgangspunten bij het ontwerp

      1. De eerste eis waaraan de dijk dient te voldoen, geldt de geboden mate van beveiliging teg.en ov;erstroming van het achterliggende gebied.

        Na het ultbrengen van het rapport van de Commissie Rivierdijken is, overeenkomstig de aanbeveling van de Commissie, besloten de dijken in het bovenrivierengebied yan ;. de Rijn en zijn takken zo teverbeteren dat waterstanden behorende bij een maatgeven- ·. de Rijnafvoer te Lobith van 16.500 m3/s kunnen worden gekeerd. Deze afvoer heeft en · overschrijdingsfrequentie van ongeveer 111250 per jaar.

        De achtergrond van dit uitgangspunt was een uit de beschouwingen van de Commissie · Rivierdijken volgende aanvaardbare kans op overstroming van ongeveer 111250 per jaar.

        Een soortgelijke benadering is mogelijk voor de dijken langs de Maas en de Vecht. De maatgevende rivierafvoer voor de Maas zal nog nader door de Minister van Verkeer en Waterstaat worden vastgesteld. Voor de dijken langs de Vecht geldt een maatgevende afvoer van 575 m3/s met een overschrijdingsfrequentie van 111250 per jaar.

        Bij het hanteren van het bovengenoemde criterium dient bij de technische uitwerking van het ontwerp rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat:

  • de waterstanden bij een gegeven afvoer niet exact, maar slechts binnen een zekere spreidingsband te bepalen zijn;

  • de belasting op dijken niet uitsluitend wordt bepaald door de waterstand, maar ook

door andere verschijnselen, waarvan golfaanval de voornaamste is;

17

  • de ten dienste staande ontwerp- en uitvoeringstechnieken geen absolute garantie geven voor het bereikte resultaat wat betreft de sterkte en stabiliteit van de dijkcon­ structie, zodat zekere veiligheidsmarges moeten worden aangehouden.

    Behalve voor de waterstand dienen daarom ook uitgangspunten te worden vastgesteld voor de aan te houden overige belastingen en voor de toe te passen veiligheidsmarges. Daarbij moet er voor worden gezorgd dat de na te streven veiligheid niet wezenlijk nadelig wordt be invloed. Dit betekent dat de doorbraakkans in een dijkring bij water­ standen beneden de maatgevende hoogwaterstanden (MHW) klein moet zijn ten opzichte van de kans dat MHW wordt overschreden.

    Deze leidraad kiest op grond van bovenstaande overwegingen voor de volgende ont­ werpeisen:

    1. de dijkhoogte moet gelijk zijn aan de maatgevende hoogwaterstand, vermeerderd met een zekere waakhoogte;

    2. de hoogte en de constructie van de dijk moeten voldoen aan de voorwaarde dat in een dijkring de kans op doorbraak door golfoverslag, bezien over alle hoogwatertop­ pen beneden MHW, niet meer bedraagt dan 10%van de kans dat MHW wordt over­ schreden;

    3. bij waterstanden gelij k oflager dan MHW dient de kans op een doorbraak door ande­ re oorzaken, zoals afschuiving of interne erosie, verwaarloosbaar klein te zijn.

    Het eerste uitgangspunt is, indien de maatgevende hoogwaterstanden bekend zijn, direct praktisch toepasbaar: zie par. 7.1.1.

    Op de bepaling van de benodigde waakhoogte bij het tweede uitgangspunt wordt nader ingegaan in par. 7.2 en 11.1.

    Bij het vertalen van het derde uitgangspunt naar praktisch toepasbare criteria bij het ontwerp zal in deze leidraad zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de veilig­ heidsbenadering in de huidige bouwvoorschriften, zoals de TGB-1984, (ontwerp) NEN 6700 (lit. 36).

    Daar deze benadering in de grondmechanica bij dijkontwerpen nog geen gemeengoed is, wordt in hoofdstuk 6 nader ingegaan op de opzet en mogelijkheden van deze benade­ ring.

Bron

Leidraad voor het ontwerpen van rivierdijken Deel 1 - Bovenrivierengebied (L1)

Hoofdstuk
Uitgangspunten bij het ontwerp
Auteur
Cirkel R.J.
Opdrachtgever
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
Verschijningsdatum
September 1985
PDF

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.