Het meest voor de hand liggende faalmechanisme bij aanwezigheid van bomen is het ontwortelen, waarna snelle erosie tot bresvorming kan leiden. Bij de toetsing staat dit mechanisme centraal; de boom wordt geacht bij ontworteling een gat te slaan met een diameter gelijk aan zijn kruindiameter en een diepte van 1 m. Het schema voor de beoordeling, dat gevolgd wordt, staat in figuur 32. In het navolgende wordt dit schema stapsgewijs toegelicht.
Figuur 32. Stroomschema bomen op waterkeringen
Stap 1 - beoordelingsprofiel
Het eerste criterium geeft een beschouwing van het profiel van de dijk (zie hoofdstuk 1). Bevindt de wortelzone zich buiten het beoordelingsprofiel dan, levert de boom bij omwaaien geen gevaar op voor de dijk. Wordt hieraan niet voldaan, dan overgaan op stap ( 2).
Stap 2 - boomsoort
De volgende soorten bomen kunnen tot goede ontwikkeling komen op kleigronden en zijn redelijk bestand tegen wisselende grondwater standen en wortelrot: grauwe els, zilverspar, wilg, winter- en zomereik, populier, berk, es, esdoorn, haagbeuk, iep. Voor deze soorten overgaan naar stap (3), voor andere soorten naar het vakje 'uitzondering' (stap 5).
Stap 3 - gezondheid
Slechts vitale, gezonde bomen kunnen worden gehandhaafd. Dit moet beoordeeld worden door een deskundige. Voor gezonde bomen doorgaan naar stap (4), waarbij onderscheid wordt gemaakt in de locatie (zie figuur 33), in overige gevallen naar het vakje 'uitzondering' (stap 5).
Stap 4a - boom op buitentalud
Bij bomen op het buitentalud is ontworteling en.andere aantasting van de kleibekleding in verband met erosieaspecten en verandering van waterspanningen in de dijk zeer onwenselijk. Ook moet de invloed op de stabiliteit van het buitentalud worden nagegaan. Bomen kunnen slechts worden gehandhaafd als aangetoond kan worden dat de stabiliteit niet nadelig wordt beïnvloed, en dat aannemelijk kan worden gemaakt dat ontworteling niet kan plaatsvinden, of dat na ontworteling de reststerkte van het overblijvende kleipakket voldoende is om direct gevaar te voorkomen. In het algemeen zal bij handhaving doorgegaan moeten worden naar het vakje 'uitzondering' (stap 5).
Stap 4b - boom op kruin
Bij bomen op de kruin zijn speciale voorzieningen nodig om te voorkomen dat bij maatgevende omstandigheden de kruinhoogte ontoelaatbaar afneemt of de erosiegevoeligheid toeneemt. Deze voorzieningen kunnen bestaan uit alternatieve constructies (zie figuur 34), maar ook uit beheersmaatregelen (zandzakken). Alleen als deze voorzieningen voldoende zijn om het beoordelingsprofiel in stand te houden kunnen bomen in de kruin gehandhaafd worden; in andere gevallen doorgaan naar het vakje 'uitzondering' (stap 5).
Stap 4c -boom op voorland
Bij bomen op het voorland kan de intredeweerstand van het voorland verminderen, waardoor de waterspanningen in de watervoerende pakketten hoger worden. Dit heeft gevolgen voor mogelijk opdrijven en stabiliteitsverlies. Deze invloed moet bij de beoordeling worden meegenomen. Als de boom binnen het invloedsgebied van het buitentalud komt moet ook de buitenwaartse stabiliteit nader beoordeeld worden. Is de invloed niet aanvaardbaar dan doorgaan naar het vakje 'uitzondering' (stap 5).
Stap 4d - boom op binnentalud
Voor bomen op het binnentalud geldt ten aanzien van erosie dat een overslag tot 0,1 l/m/s toelaatbaar is. Ten aanzien van stabiliteit (micro-stabiliteit) geldt de score 'goed' als niet met de invloed van de boom is gerekend, maar de marge boven de vereiste stabiliteitsfactor > 0,2 is; is deze marge kleiner dan moet de stabiliteit worden gecontroleerd, waarbij de invloed van de ontwortelde boom in rekening is gebracht. Voldoet de situatie niet, dan doorgaan naar het vakje 'uitzondering' (stap 5).
Stap 4e - boom op het achterland
Een boom op het achterland kan invloed hebben op het ontstaan van zandmeevoerende wellen (piping). Binnen de stabiliteitszone moet ook de invloed op de stabiliteit worden gecontroleerd, vooral als het om groepjes bomen gaat. Voldoet de situatie niet, dan doorgaan naar het vakje 'uitzondering' (stap 5).
Stap 5 - uitzondering
In gevallen waarbij met behulp van de voorgaande algemene regels in eerste instantie geconstateerd wordt, dat een boom op een bepaalde plaats niet kan worden gehandhaafd, is er de mogelijk heid om bij uitzondering de boom toch toe te staan. Eis hierbij is dat dit gebeurt op basis van een goed onderbouwde studie, door aanpassing van de situatie aan de aanwezigheid van de boom door bijvoorbeeld het toepassen van een speciale constructie (zie figuur 34), en/of door aanpassen van het beheer.
Stap 6 - controle en beheer
Een aantal factoren, veroorzaakt door de aanwezigheid van bomen, die de veiligheid van de waterkering kunnen beïnvloeden zijn door een goed beheer te minimaliseren. De volgende factoren hebben door een goede controle minder kans van optreden. Dit zijn vooral de punten van:
dode wortels;
beschadiging door wortels;
aantasting door dieren;
grasdek aangetast;
boom ziek;
boom te groot/te oud.
Door goede controle op deze aspecten zijn deze in een vroeg stadium te signaleren en zijn problemen te voorkomen. Op langere termijn kunnen hieruit ook eisen voortvloeien ten aanzien van de soort bomen en de plaats (zie verder hoofdstuk 8)